1. Monitoring van ecologische effecten van milieuveranderingen, parameterkeuze en stratificatiebasis
- Author
-
Alkemade JEM, Latour JB, Strien A van, Heer M de, and LBG
- Subjects
monitoring ,milieukwaliteit ,natuur ,environmental quality ,ecologie ,nature ,ecology ,effects ,effecten - Abstract
Het Centraal Bureau voor Statistiek (CBS), het Informatie- en Kennis Centrum Natuur (IKC-N) en het RIVM coordineren gezamelijk het netwerk Ecologische Monitoring (NEM) om daarmee de voor het rijk relevante informatie over de toestand van de natuur te verzamelen. Een van de meetdoelstellingen van het NEM is: het signaleren en evalueren van landelijke veranderingen in abiotiek (mn verzuring, vermesting en verdroging) en de gevolgen daarvan voor flora en fauna. Voor deze meetdoelstelling zal op nationale schaal in beeld gebracht dienen te worden welke veranderingen optreden in flora en fauna in samenhang met de veranderingen in de abiotische condities (milieukwaliteit). Dit is van belang ter evaluatie van het natuur- en milieubeleid, omdat de vraag 'in hoeverre worden door het milieubeleid de condities voor het voorkomen van flora en fauna gewaarborgd?' beantwoorden kan. Om te komen tot een zo efficient mogelijk meetnet, waarmee de bovenstaande meetdoelstelling beantwoord kan worden is een stratificatie van Nederland nodig. Een stratificatie levert een indeling op met gebieden die zoveel mogelijk homogeen zijn ten aanzien van de verwachte abiotische veranderingen. Daarnaast is het efficient om alleen naar die flora en fauna elementen (variabelen) te kijken die het meest gevoelig zijn voor milieuveranderingen. In dit rapport is onderzocht wat, naar de huidige kennis van zaken, de variabelen zijn die het meest zullen zeggen over de gevolgen van milieukwaliteitsveranderingen voor de natuur. Uit de analyse komen flora, dagvlinders, libellen en korstmossen als meest geschikte soortengroep naar voren. De stratificatie is gebaseerd op de te verwachten milieuveranderingen en gevoeligheden van gebieden voor deze veranderingen. Het principe waarmee de stratificatie tot stand komt is dat er in alle gebieden een even grote precisie wordt nagestreefd: een homogeen gebied waar weinig gebeurt, kan met minder meetlocaties volstaan dan een heterogener gebied waar veel veranderingen optreden. Uiteindelijk worden 14 strata onderscheiden waarbinnen verdroogde en niet verdroogde gebieden kunnen worden aangewezen. De optimale verdeling van de meetlocaties over deze strata kan op dit moment niet berekend worden, maar er wordt een verdichting van het meetnet aangeraden in de strata die gevoelig zijn of waarbij de zure depostie of de stikstofdepostie naar verwachting sterk zal dalen. Optioneel kan het meetnet in de strata binnen het ongevoelige gebied, waarbij of de zure depostitie of de stikstofdepositie verandert, worden verdicht. In de relatief heterogene strata zou ook een verdichting op zijn plaats zijn.
- Published
- 2007