Gestolde macht ziet het publiekrecht als de taal van de soevereiniteit. Omgaan met dit instrument van de staat vereist een gespecialiseerde kennis. Juristen hebben hierop traditioneel het monopolie. Het typische juridische taalgebruik en argumentatiestijl zijn essentieel om de werking van de staat te begrijpen. Omgekeerd liggen machtsconflicten aan de basis van het staatsbestel, en zijn juristen ziende blind zonder gevoel voor het politieke karakter van het recht. De omslag van dit boek toont dat orde (“Pax”) geen synoniem is van rechtvaardigheid (“Justitia”). Soms gaan macht en moraal samen, maar vaak ook niet. Vandaar dat ook de politieke vooruitziendheid (“prudentia politica”), geschraagd door durf (“fortitudo”) waarheid (“veritas”) en natuurrecht (“jus naturae”) aanwezig is. Trouw (“fides”), wijsheid (“sapientia”) en volharding (“constantia”) schragen dan weer het volkenrecht (“jus gentium”). De prent toont het moment van de vredessluiting tussen twee soevereinen. Uit hun uiterlijke kenmerken (tulband, Romeinse tunica) blijkt dat ze elk tot een andere culturele sfeer behoren. Het altaar van de vrede (“ara pacis”) brengt hen samen rond waarden die toch gedeeld zijn, hoe sterk ze zelf ook van elkaar verschillen. Het eerste deel van dit boek behandelt een kernvraag van het internationaal recht. Zijn staten enkel gebonden door normen die ze zelf aanvaarden, of bestaat er een “volkenrecht” van morele normen die los van hen bestaan? Veel akkoorden worden gesloten om stabiliteit en orde te garanderen, en niet meer dan dat. Oorlog vermijden is al een weldaad op zich. Op de voorgrond van de afbeelding ziet u de personificaties van eerzucht (L’ambition, de tronende figuur met staf), tweedracht (de figuur met de brandende kist), bedrog (La fraude, de figuur die een masker in de linkerhand houdt) en goddeloosheid (L’impiété, de vuurspuwende duivel) vastgeketend aan de oorlog (de gehelmde figuur die klaar staat om het zwaard te trekken). De afbeelding in kwestie is een gravure van Bernard Picart (1673-1733) uit 1726. Het jaar van verschijning is geen toeval. Deze allegorie siert de binnenkant van het eerste volume van het Corps Universel Diplomatique du Droit des Gens. Deze prestigieuze verdragencollectie werd in Den Haag en Amsterdam uitgegeven door Jean Du Mont, baron de Carels-Kroon (1666-1727), die als protestant was gevlucht voor vervolging door de Franse koning Lodewijk XIV. Du Mont wist te overleven tijdens de Spaanse Successieoorlog (1701-1714), het laatste grote Europese conflict onder Lodewijk XIV, door nieuws te vergaren en te verkopen. In turbulente tijden is het evident dat het publiek gretig geld spendeert aan nieuws. De publicatie van de relevante juridische documenten tussen staten was een logische volgende stap. Het Corps Universel Diplomatique werd een onmisbaar standaardwerk in juridische bibliotheken en voor diplomaten bij onderhandelingen. Volgens de ondertitel van het werk bepaalden de relaties tussen vorsten in Europa ‘depuis le Regne de l’Empereur CHARLEMAGNE […] jusques à présent’ de indeling in staten en vorstendommen en het kader van de internationale handel. Veel stukken uit deze collectie zouden vandaag nochtans worden geklasseerd als intern publiekrecht. Vandaar dat het eerste deel van dit boek de ‘externe rechtsgeschiedenis’ van de staat behandelt, op het kruispunt tussen grondwet en volkenrecht. Het tweede deel van dit boek gaat dieper in op de interne transformaties van zes staten sinds de Verlichting. De strijd voor nationale soevereiniteit en volkssoevereiniteit leidt niet tot een uniform model, maar tot het naast elkaar bestaan van verschillende ideologieën en juridische systemen. De nationale voorgeschiedenis van elke staat is bepalend voor de vorm die instellingen en bescherming van grondrechten aannemen. Deel twee heeft tot doel het in België geldende recht af te zetten tegenover dichte buren die fundamenteel verschillen, zoals Frankrijk of het Verenigd Koninkrijk en duidelijk te maken waar de inspiratie voor evoluties als federalisme of grondwettigheidscontrole kan gezocht worden (Verenigde Staten, Duitsland). Tenslotte komen ook de autocratische grootmachten Rusland en China aan bod. De klemtoon in deel twee ligt op onderlinge verschillen, niet op chronologische opsommingen. De Verenigde Staten, Rusland en China worden benaderd vanuit Europees perspectief. Het is bijna onmogelijk een exhaustief werk te schrijven over de materie die in dit boek wordt behandeld. Recht, geschiedenis, filosofie, theologie, politieke wetenschappen, sociologie of antropologie kunnen worden aangewend als interpretatiekader. Meer dan een inleiding kan dit werk dus niet bieden. Daarom gaat de meeste aandacht uit naar de bronnen zelf: verdragen, grondwetten, verklaringen, juridische traktaten of afbeeldingen spreken meer aan dan honderden pagina’s theorie. De lezer van dit boek krijgt een representatief beeld van de begrippen die de organisatie van de macht uitdrukken, en van de historische eigen weg die de vijf permanente leden van de VN-Veiligheidsraad aflegden, aangevuld met Duitsland. Voor verdere verdieping, of voor het volgen van de relevante actualiteit wordt aan het einde van elk hoofdstuk verwezen naar literatuur, blogs of podcasts. Dit boek is bedoeld om structuren aan te geven, en kan een leidraad zijn om zelf verder te gaan. Als inleiding maakt dit boek onvermijdelijk ook keuzes, door de materie duidelijk te situeren op het snijvlak van recht en politieke geschiedenis, met een zwaartepunt in de achttiende en negentiende eeuw. De invloed van de contextuele rechtsgeschiedenis (R.C. Van Caenegem, D. Heirbaut), de volkenrechtsgeschiedenis (R. Lesaffer), de hedendaagse politieke geschiedenis (E. Witte, R. Van Eenoo) of de nieuwe diplomatieke geschiedenis (L. Bély) zal voor de geïnformeerde lezer snel duidelijk zijn. Mijn dank gaat dan ook uit naar mijn leermeesters in Gent (D. Heirbaut, G. Martyn, R. Vermeir, R. Doom) en Parijs (L. Bély, M. Vaïsse), alsook naar de buitenlandse collega’s die me bij onderzoeksverblijven, congressen en andere structurele samenwerkingen hebben ondergedompeld in hun eigen rechtscultuur. Deze tekst is de herwerkte versie van een syllabus voor het opleidingsonderdeel “Inleiding tot de Voornaamste Moderne Staten”, dat ik doceer aan de faculteit Recht en Criminologie van de VUB. De studenten die de afgelopen jaren de colleges volgden, waren de eerste rechters van mijn zaak. Uiteraard gaat mijn dank uit naar hen, net als naar de collega’s binnen het departementen metajuridica (P. De Hert, M. De Koster, D. De ruysscher) en geschiedenis (G. Vanthemsche). Mijn leeropdracht aan de faculteit Rechten van de Universiteit Antwerpen stelde me in staat om ook in een andere context ideeën voor dit boek te lanceren. Mijn dank ook aan dit studentenpubliek, en aan de collega’s J. Velaers en H. Van Goethem.