You can obtain a copy of this thesis through your local bookstore or directly from:Thela Thesis, Prinseneiland 305, 1013 LP Amsterdam.E-mail: office@thelathesis.nlDeze studie is het verslag van bijna twee jaar veldwerk bij de Fulbe van Centraal Mali, meer in het bijzonder de Fulbe die een gebied bewonen ten zuiden van de bergketen tussen het Bandiagara plateau en Mont Hommbori. Lokaal wordt het gebied de Hayre genoemd, wat bergen of stenen betekent in het Fulfulde, de taal van de Fulbe (zie kaart 1.2). Dit gebied behoort tot de Sahel, een enorme strook land die zich uitstrekt van de Atlantische Oceaan naar het oosten van het Afrikaanse continent. Deze regio wordt gekenmerkt door een semi-aride klimaat. De neerslag is tussen de 300 en 600 mm per jaar, en is geconcentreerd in één seizoen. Het overgrote deel van de neerslag valt in de drie zomermaanden. De rest van het jaar wordt het klimaat gekenmerkt door het ontbreken van regenval, hoge temperaturen en een lage luchtvochtigheid. Daarbij zijn de klimatologische omstandigheden aan grote variaties onderhevig. Hierdoor zijn periodieke droogtes, mislukte oogsten, massale sterfte van vee en hongersnood regelmatig terugkerende verschijnselen. De vijfentwintig jaar sinds 1968 worden daarbij gekenmerkt door een lagere dan normale regenval, waardoor de bevolking van de Sahel keer op keer door rampen werd getroffen.De Fulbe hebben een lange geschiedenis in het gebied. De periode van hun eerste binnenkomst is onbekend, maar in historische bronnen worden zij al genoemd als aanwezig in de Gurma, het gebied in de bocht van de Niger, in de 16 eeeuw. In deze tijd vestigden zij zich tussen reeds aanwezige meer sedentaire bevolkingsgroepen, die leefden van akkerbouw, jacht en verzamelen. In de 18 eeeuw waren er volgens orale tradities enige tendensen naar politieke centralisatie in de Fulbe samenleving in de Hayre in de vorm van een erfelijk politiek leiderschap over de regio. Ook zou het eerste contact met de Islam uit deze periode dateren. In de 19 eeeuw kreeg de politieke structuur van het (kleine) Fulbe vorstendom in de Hayre vastere vorm binnen het kader van het Maasina rijk (1818-1862), een door Fulbe gesticht en op Islamitische grondslag gevormd rijk, dat als kerngebied de Binnendelta van de Niger had, maar zich ook uitstrekte over de niet overstroomde gebieden ten oosten (Gurma) en ten westen (Mema) van de Binnendelta. De economie van de Fulbe in het Maasina rijk berustte voor een groot deel op het houden van rundvee. Vandaar dat het noodzakelijk was om in het regenseizoen, als de Delta overstroomt, over gronden voor het weiden van de kuddes rundvee te beschikken. Dit maakte controle over de buitengebieden onvermijdelijk, ook in verband met groepen Tuareg, die van tijd tot tijd strooptochten ondernamen in de regio. Binnen deze politieke constellatie bleef de Hayre enigszins autonoom. Wel werd de organisatie van landgebruik en de politieke hiërarchie gemodelleerd op die van het Maasina rijk. De sociale structuur, de onderverdeling van de Fulbe samenleving in functionele en hiërarchisch geordende groepen, kreeg in deze tijd min of meer haar uiteindelijke vorm, alsmede de hieraan gekoppelde identiteiten.Aan de top van het Fulbe vorstendom stond de politieke elite (Weheebe). Zij vormde het politiek en militair leiderschap. Zij werden hierin bijgestaan door de Islamitische geestelijkheid (Moodibaabe) en een groep raadgevers, annex handelaars (Jawaambe). Daarnaast bestond er een groep van ambachtslieden (Nyeeybe), die tevens een rol vervulden als lofzangers (griots genaamd in de franstalige literatuur). De economische basis van de samenleving werd gevormd door de (semi- )nomadische pastoralisten' (Jallube), die tevens een belangrijke bijdrage leverden aan de militaire kracht van het vorstendom. Al deze groepen samen vormden het vrije deel van de Fulbe samenleving, de nobele klasse. Aan de onderkant van de samenleving stonden de slaven (Maccube), die akkerbouw bedreven voor de nobele klasse. Zij kunnen worden onderverdeeld in twee groepen. Namelijk de bevolking die van oudsher het gebied bewoonde en een bestaan vond in de akkerbouw en tot horige gemaakt werd door de elite, en de krijgsgevangenen die slaaf werden gemaakt, en direct te werk werden gesteld op de akkers van de elite en bij hun huishouding hoorden. Na hun bevrijding ondergingen de slaven een naamsverandering. Nu staan zij bekend als de Riimaybe. Gedurende de periode van het Maasina rijk begon de spreiding van Islam op het platteland en werd de basis gelegd voor het normatieve kader van de Fulbe cultuur waarbinnen pastorale ideologie en Islam in een dialectische relatie tot elkaar staan. Deze maatschappelijke onderverdeling niet de daarbij behorende ideologische en bij de identiteit behorende attributen bestaat tot op de dag van vandaag.Met de verzwakking van het Maasina rijk na 1853 nam de politieke onzekerheid in de Hayre toe, met als resultaat dat de intensiteit van de strooptochten van de Tuareg, en de druk van de politieke elite op de bevolking toenam. Als een reactie hierop ontstond er een rivaliserende politieke eenheid in het oosten van het vorstendom. Na de machtsovername in Maasina door de Futanke onder leiding van El Hadj Umar Tall in 1862 werd op basis van deze politieke eenheid een nieuw vorstendom gecreëerd, Booni genaamd. Tot aan de koloniale verovering in 1893 en enige tijd daarna bleef de politieke situatie erg onzeker. Alle bevolkingsgroepen in de Gurma, Tuareg, Futanke, Fulbe, Mossi, ondernamen van tijd tot tijd strooptochten om hun vorstendommen van slaven en vee te voorzien. Pas rond 1920 verkreeg het Franse koloniale bestuur volledige controle over het gebied.Het koloniale bestuur liet de politieke structuur van de vorstendommen aanvankelijk grotendeels intact. De politieke leiders werden verantwoordelijk gemaakt voor de inning van de belastingen en de uitvoering van een aantal bestuurlijke taken. Hierdoor nam de sociale afstand tussen de politieke elite en de pastoralisten toe. Slavernij werd afgeschaft, maar in de praktijk verkregen veel slaven pas na de Tweede Wereldoorlog de zeggenschap over hun eigen bestaan terug. De semi-nomadische pastoralisten (Jallube) lieten hun zaken met het bestuur behartigen door de Weheebe. In de jaren dertig begon het Franse bestuur zich meer en meer te bemoeien met de economie. De Hayre en de Gurma werden vooral gezien als geschikt voor de produktie van slachtvee voor de export. Investeringen in het gebied hadden dan ook voornamelijk tot doel de produktie en vermarkting van slachtvee te bevorderen. In de periode na de onafhankelijkheid nam de bemoeienis van de overheid en de internationale gemeenschap met de regio toe, vooral na de catastrofale droogte van 1971-1973. Dit leidde tot nieuwe investeringen in de veehouderij, en een uitbreiding van het overheidsapparaat, maar niet tot een substantiële verbetering van de sociaal-economische positie van de bevolking.Geografisch kan het gebied onderverdeeld worden in drie zones (zie ook bijgevoegde losse kaart). l- De bergen die spaarzaam zijn begroeid. Deze worden bevolkt door mensen die voornamelijk leven van sedentaire akkerbouw, Sonrai, Dogon, en vroegere slaven (Riimaybe) van de Fulbe, aangevuld met een paar kleine groepen semi-nomadische pastoralisten. 2- De vlakte aan de voet van bergen, voornamelijk begroeid met dicht struikgewas met hiertussen open ruimtes afgewisseld met hier en daar een meer open type vegetatie vlak bij de bergen. Deze zone wordt vanouds bewoond door de sedentaire strata van de Fulbe samenleving, de Weheebe, de politieke elite, de Moodibaabe, de Islamitische elite, en Riimaybe, de vroegere slaven. Dit gebied is vooral geschikt voor het weiden van geiten en kamelen, maar niet voor rundvee en schapen, vanwege het goeddeels ontbreken van een kruiden vegetatie. Water is niet beschikbaar in dit gebied gedurende een groot gedeelte van het droge seizoen van oktober tot juni. 3- Op ongeveer 30 kilometer van de bergen gaat deze strook abrupt over in een totaal ander landschapst)rpe, namelijk zandduinen, begroeid met een savanne vegetatie, waarin kruiden en met name eenjarige grassen dominant zijn. Dit gebied is geschikt voor het weiden van rundvee, en schapen en voor het bedrijven van akkerbouw van voornamelijk gierst. Ook hier vormt water een belangrijke beperkende factor voor exploitatie buiten het regenseizoen. Alleen in de overgangsgebied tussen het bos- en het weidegebied is voor een langere periode water aanwezig, die meer permanente exploitatie van het gebied mogelijk maakt.Het onderzoek speelde zich af op een aantal lokaties. Het overgrote deel van het veldwerk speelde zich af in Serma, een groep van kampen van de semi-nomadische pastoralisten (Jallube) rondom een dorpje van vroegere slaven (Riimaybe) die zich daar in de loop van de koloniale tijd hebben gevestigd na hun bevrijding. Deze nederzetting bevindt zich in bovengenoemde overgangsgebied. De hoofdstukken die betrekking hebben op het heden (hoofdstuk 3 t/m 14), zijn gebaseerd op de gegevens die zijn verzameld op deze lokatie, alsmede een aantal andere lokaties in de regio, waar we korte bezoeken aan brachten. Om een goed inzicht te krijgen in de historische wording van de Fulbe samenleving in de Hayre werd additioneel veldwerk verricht in Dalla, de hoofdplaats van het oudste vorstendom van de Fulbe in de Hayre. Dalla wordt voornamelijk bewoond door leden van de politieke elite (Weheebe), de Islamitische elite (Moodibaabe), de handelsklasse (Jawaambe) en de ambachtslieden (Nyeeybe) alsmede hun Riimaybe. In Dalla werden orale tradities verzameld, gegevens met betrekking tot landgebruik in de prekoloniale tijd, en documenten met betrekking op het Maasina rijk en het rijk van de Futanke. Daarnaast werd archiefonderzoek verricht in de nationale archieven van Mali in de hoofdstad Bamako, en in 1993 in de nationale archieven van Frankrijk in Parijs. De voornaamste resultaten van dit historisch onderzoek zijn vastgelegd in hoofdstuk 2.De situatie in de Hayre, zoals wij die aantroffen van maart 1990 tot februari 1992 had alle kenmerken van een zware crisis. Niet alleen hadden de mensen in Dalla en Serma geleden onder de droogtes van de laatste twee decennia, maar ook waren zij de meeste van hun rijkdommen in de vorm van vee en graanreserves kwijt geraakt. In de tachtiger jaren hadden de inwoners van Serma slechts éénmaal een voldoende gierstoogst kunnen binnenhalen. Hun grootste rijkdom, de veestapel, was in de droogte van 1983-1985 massaal omgekomen, naa schatting van officiële instanties 75% van het totaal. Na deze ramp was de situatie niet beter geworden, vanwege de mislukte oogsten, de hoge graanprijzen, en de hoge migratie van vooral jonge mensen uit het gebied. De hoge graanprijzen leidden ertoe dat mensen van hun sterk verkleinde veestapel nog meer vee moesten verkopen om in leven te blijven. Op deze wijze kwamen ze in een spiraal van verarming terecht. Zelfs de rijkeren in de samenleving hadden moeite zich van voldoende eten te voorzien, laat staan de armen die vaak in een situatie van chronisch voedseltekort verkeerden. Door deze verarming hadden bovendien velen besloten te vertrekken, waardoor de sociale infrastructuur, bijvoorbeeld in de vorm van netwerken van verwanten, ontwricht was. De meest kwetsbare mensen (vrouwen, ouderen, kinderen, zieken) bleven vaak achter zonder adequate verzorging. Hulp van buitenaf was nagenoeg afwezig. Migranten kwamen vaak in een moeilijke situatie terecht en ondersteuning van verwanten in het oorsprongsgebied behoorde niet tot de mogelijkheden. Ontwikkelingsprogramma's in de regio drongen niet door tot de pastorale bevolkingsgroepen. Pogingen van de veterinaire dienst om een weideverbeteringsprogramma uit te voeren leidden tot een vergroting van de ongelijkheid en een beperking van de flexibiliteit van de pastoralisten en niet tot enige verbetering van de ecologische omstandigheden. De crisis uitte zich ook in mentale of ook wel existentiële onzekerheid, omdat veel mensen zich door de crisis genoodzaakt zagen activiteiten te ondernemen die in strijd waren met hun identiteit en ideologie. Deze situatie leidde ook tot snelle sociale veranderingen, waardoor de positie van de zwakkeren, vrouwen, ouderen, kinderen, nog problematischer werd dan zij al was.Het centrale doel van deze studie is het beschrijven van de wijzen ( arid ways ) waarop agro-pastorale Fulbe in Centraal Mali omgaan met ecologische, sociale en politieke onzekerheden, die een zo belangrijke rol spelen in hun bestaan. Meer specifiek richt de studie zich op het dynamische samenspel tussen ecologische en historische realiteiten, waarbinnen ecologische, sociale en politieke onzekerheden hun vorm krijgen, de wijzen waarop mensen omgaan met deze onzekerheden in de vorm van het gebruik en beheer van natuurlijke en sociale hulpbronnen, en de culturele expressies van deze contextuele factoren en de ontwikkelde strategieën in de Fulbe samenleving ( cultural understandings ) in de vorm van normen en waarden, regels ten aanzien van toegang tot hulpbronnen, religie, ritueel, orale tradities etc. Uitgangspunt van de studie is dat in een situatie van chronische en vaak grote onzekerheid ten aanzien van de basis van het bestaan zelf, een dynamisch begrip van cultuur, ecologische omstandigheden, en handelen gehanteerd moet worden. Praktisch gezien betekent dit dat de startpunten van analyse in deze studie de dagelijkse realiteiten en de dilemma's zijn, waarvoor men zich gesteld ziet in de Fulbe samenleving in Centraal Mali bij het zoeken naar oplossingen voor de onzekerheden in het bestaan. Op ieder moment is een terugkerend thema de relatie tussen flexibiliteit en controle en begrip van de situatie, context en gebeurtenis, verandering en continuïteit, systeem en variabiliteit, norm en praktische realiteit, actor en structuur. Daarom zijn alle in deze studie behandelde vraagstukken in essentie historisch van aard, omdat deze dagelijkse realiteiten en dilemma's altijd een plaats hebben in een historische en ruimtelijke context.Dit heeft enige methodologische consequenties voor de studie van pastorale samenlevingen en meer in het algemeen samenlevingen in semi-aride gebieden. Onzekerheid moet als een inherent kenmerk van pastorale manier van leven gezien worden. Onzekerheid bedreigt de pastoralist niet alleen in de zin dat droogte en veeziektes het voortbestaan van zijn kudde bedreigen, en dus ook dat van de pastoralist, maar deze onzekerheid wordt vergroot door het feit dat door het beschermen van gedomesticeerd vee tegen predatie en natuurlijke sterfte, de aantallen vee te groot kunnen worden, waardoor een droogte, een epidemie een veel groter effect heeft op de aantallen vee, dan onder natuurlijke omstandigheden. Een tweede bron van onzekerheid is dat bijna geen enkele pastoralist kan bestaan zonder een aanvulling van plantaardig voedsel op zijn dieet. Daarom moeten pastoralisten hetzij in ruilrelaties treden met de sedentaire buitenwereld, hetzij relaties van politieke en militaire dominantie over deze buitenwereld creëren, nl. over sedentaire landbouwers, hetgeen een bedreiging vormt voor de flexibiliteit van de pastorale levenswijze. Ten derde is een essentiële voorwaarde voor de pastorale levenswijze toegang tot voldoende natuurlijke hulpbronnen om de veestapel van voldoende voedsel en water te kunnen voorzien. Omgekeerd, vormen deze drie voorwaarden voor de pastorale familie en mutatis mutandis voor de pastorale samenleving drie fundamentele bronnen van onzekerheid, niet alleen ecologische onzekerheden moeten worden opgelost, maar ook economische (graan) en politieke (toegang tot hulpbronnen) en uiteindelijk ook sociale onzekerheden (wat te doen bij schaarste). Het moge duidelijk zijn dat er een grote samenhang bestaat tussen wat er gebeurt in het ene domein en de consequenties daarvan in het andere domein.In deze studie worden deze meervoudige onzekerheden uitgewerkt in drie thema's: lgebruik en beheer van natuurlijke hulpbronnen; 2- toegang tot natuurlijke hulpbronnen; en 3- sociale onzekerheid. In ieder van deze domeinen is de rol van onzekerheid cruciaal. Een onderzoeksbenadering gedefinieerd vanuit onzekerheid zal daarom niet de regelmatigheid, wetmatigheid, of de systeem karakteristieken van sociale en ecologische verschijnselen als uitgangspunt nemen, maar daarentegen juist de variabiliteit, instabiliteit en meervoudigheid. Concreet betekent dit dat in de studie van gebruik en beheer van natuurlijke hulpbronnen de beslissingen van individuen centraal zullen staan, de variatie in hun reacties op al die vormen van onzekerheid, en de diversiteit en variabiliteit van agrarische produktie. Gezien de nadruk op verschillen tussen actoren en de variabiliteit in produktie omstandigheden, niet alleen in tijd, maar ook in ruimte, zijn wetten en regels met betrekking tot toegang tot natuurlijke hulpbronnen van cruciaal belang om aan al die individuele variabiliteit een plaats te bieden. Deze complexen van regels en normen, worden daarom geanalyseerd vanuit een uitgangspunt waarin pluraliteit voorop staat. Hetzelfde geldt grosso modo ook voor degenen die zodanig verarmd zijn omdat of waardoor ze geen toegang meer hebben tot natuurlijke hulpbronnen. Allerlei sociale hulpbronnen worden aangeboord om met deze sociale onzekerheid om te gaan. Ook hier staat pluraliteit voorop. Immers geen mens is gelijk aan de ander. Bovendien mag verwacht worden dat in een situatie van grote onzekerheid en snelle veranderingen, sociale hulpbronnen in de vorm van netwerken van verwanten, instituties met betrekking tot herverdeling van voedsel etc. aan een net zo snel veranderings- en differentiatieproces onderhevig zullen zijn.Het eerste deel van het boek bestaat uit één hoofdstuk, en heeft tot doel de geografische en historische achtergrond van de onderzoeksregio en de behandelde onderzoeksvragen te schetsen. In dit (lange) hoofdstuk wordt de samenhang geschetst tussen de fluctuerende klimatologische omstandigheden, lokale politieke structuren, en de hiermee geassocieerde normen en waarden, en grotere regionale politieke structuren zoals het Maasina imperium, het koninkrijk van de Futanke, de koloniale staat, en de onafhankelijke staat Mali. Met deze beschrijving worden twee doelen gediend. Ten eerste geeft het een historische verklaring van de huidige situatie in de Fulbe samenleving. Ten tweede geeft het inzicht in de dynamiek van de politieke, sociale en ideologische scheidslijnen in de Fulbe samenleving die tot op de dag van vandaag van groot belang zijn.Het tweede deel van het boek behandelt het verleden in het heden. Hoofdstuk 3 gaat over de erfenis van het verleden in Serma, een groep van tijdelijke nederzettingen van agropastorale Fulbe. Dit verleden betreft niet de historie op zich, maar de ruimtelijke organisatie van deze gemeenschap, de ecologische omgeving, de economische organisatie en de arbeidsverdeling tussen de verschillende groepen van de samenleving. In de daaropvolgende hoofdstukken (4 t/m 6) komen verschillende aspecten van de normatieve kaders en de sociale organisatie van de Fulbe samenleving in de Hayre aan de orde. De sociale organisatie van de inwoners van Serma is het onderwerp van hoofdstuk 4. De Jallube pastoralisten en Riimaybe akkerbouwers zijn primair georganiseerd op het niveau van kleine families, die tevens het niveau zijn waarop agrarische produktie wordt georganiseerd. Binnen deze families zijn moeder-kind eenheden de bron van basisbehoeften, zoals zorg, herverdeling van voedsel en inkomen, en andere sociale zekerheidsregelingen. Echter ook deze eenheden zijn uiterst flexibel. Hogere niveaus van organisatie zoals de gemeenschap, de grootfamilie, afstammingsgroepen, en het vorstendom spelen in het dagelijks leven nauwelijks een rol van betekenis. Hun betekenis is in de loop van de geschiedenis afgenomen. In hoofdstuk 5 wordt de organisatie van religieuze Islamitische gemeenschap besproken, die een integraal, maar te onderscheiden onderdeel van de Fulbe-samenleving vormt. Religie vormt een belangrijk orientatiepunt voor mensen. In hoofdstuk 6 wordt aandacht besteed aan andere normatieve complexen, die men zou kunnen betitelen als behorend bij de pastorale manier van leven en die ook een belangrijke rol spelen in de vorming van de identiteit van de Fulbe, Jallube zowel als Riimaybe. Deze normatieve complexen vormen een ondeelbaar geheel met Islamitische normen en waarden, en men gaan heen en weer tussen één complex van normen en waarden naar het andere. In dit hoofdstuk wordt de betekenis en inhoud van deze normen en waarden nader bepaald mede door een bespreking van Fulbe etnografie.In deel III, de hoofdstukken 7 tot en met 10 staat het gebruik en beheer van natuurlijke hulpbronnen centraal, hoe mensen met ecologische en economische onzekerheid omgaan, en met de toenemende concurrentie om hulpbronnen. In hoofdstuk 7 wordt een beschrijving gegeven van de beslissingen die van dag tot dag worden genomen met betrekking tot het gebruik en beheer van natuurlijke hulpbronnen. Hierbij wordt speciaal aandacht gegeven aan de rol van eventualiteiten en risico in het beslissingsproces in de twee jaren die het veldwerk besloeg. Blijkens de gegevens spelen niet-ecologische en niet agrarische overwegingen uiteindelijk een sleutelrol in de beslissingen die genomen worden door de bewoners van de onderzoekslokatie. Een analyse in kwalitatieve zowel als, voorzover mogelijk, kwantitatieve zin wordt ondernomen in hoofdstuk 8. Deze analyse dient twee doelen. Ten eerste, het vaststellen van patronen in het samenspel tussen de veehouderij- en akkerbouw-strategieën en de dynamische ecologische omstandigheden. Het tweede doel van deze analyse is om te onderzoeken hoe de mensen, Jallube pastoralisten en Riimaybe akkerbouwers erin slagen om de eindjes aan elkaar te knopen, in een situatie van telkens terugkerende misoogsten en zonder een basis om op terug te vallen in de vorm van een kudde die voldoende groot is om de gevolgen van deze misoogsten op te vangen.In hoofdstuk 9 worden de achtergronden van het falen van de pastorale en akkerbouw families om voldoende voedsel te produceren onder de loep genomen. Dit wordt gedaan aan de hand van de organisatie van arbeid, en de verdeling van produktieve hulpbronnen, zoals vee, akkerland, en water reservoirs tussen de leden van de familie en een bespreking van de regels met betrekking tot de overgang van deze hulpbronnen van de ene naar de andere generatie. De interne contradicties tussen de regels onderling en tussen de regel en de praktijk worden verergerd door de moeilijke situatie. Uit deze bespreking blijkt dat bepaalde groepen, oudere mannen, de zeggenschap over deze hulpbronnen proberen te mobiliseren, ten koste van anderen. Dit leidt onder andere tot allerlei concurrentieverhoudingen en conflicten binnen de familie. Dit thema wordt voortgezet in hoofdstuk 10, waar de regeling van de toegang tot hulpbronnen op het niveau van de gemeenschap wordt besproken. Om de regeling van toegang tot akkerland en het gebruik van weidegronden goed te begrijpen, moeten we teruggrijpen op de geschiedenis. Uit een historische overzicht van de ontwikkeling van rechten op grond en weidegronden wordt duidelijk dat deze stelsels van regels zeer dynamisch zijn, en dat dit geresulteerd heeft in een grote variatie aan rechten van toegang tot akkerland, weidegronden en waterbronnen. Sociale relaties en sociale organisatie zijn de belangrijkste sleutel om deze rechten op land te begrijpen. Tegelijk echter met hun politieke marginalisatie hebben mensen de controle over deze natuurlijke hulpbronnen verloren.In deel IV worden de strategieën van mensen besproken die niet meer deel kunnen nemen aan de agrarische produktie, omdat ze daar de essentiële hulpbronnen, arbeid, vee, land, water, voor missen. De nadruk in dit deel zal liggen op hoe mensen sociale en culturele hulpbronnen (sociaal en symbolische kapitaal) gebruiken en beheren in dit proces, namelijk het omgaan met de sociale onzekerheid die het gevolg is van hun positie in de lokale gemeenschap en de verminderde bestaansbasis van de gemeenschap. Degenen die nog over voldoende hulpbronnen beschikken om agrarische produktie te ondernemen, en nog enige welvaart genieten, hoe gering ook, zij leiden immers ook regelmatig honger, hebben weinig reserves oor herverdeling onder de echte armen. In hoofdstuk 11 wordt de positie van vrouwen in hun huwelijksrelaties bekeken. De ondermijning van sociale zekerheid die ontleend kan worden aan het huwelijk leidt tot de verzwakking van de onderhandelingspositie van vrouwen ten opzichte van hun echtgenoot en schoonfamilie. De mogelijkheid om terug te vallen op de eigen familie was altijd echter erg belangrijk voor vrouwen, hetgeen onder meer blijkt uit een hoog scheidingspercentage in het verleden. Deze mogelijkheid wordt tegenwoordig echter steeds minder voor vrouwen omdat hun eigen familie vaak ook verarmd is, en niet over de mogelijkheden beschikt om hun terugkerende zuster op te vangen en te voeden.In hoofdstuk 12 worden de mogelijkheden en strategieën van degenen die helemaal niets meer hebben, de armen, de invaliden en de ouderen op een rijtje gezet. Besproken worden hun strategieën, de normen en waarden waar zij een beroep op doen, en de sociale en symbolische kapitalen, die zij gebruiken. Voor deze groep verliezen de normen en waarden die samenhangen met en voortkomen uit de pastorale levenswijze langzamerhand hun betekenis en waarde. Deze nonnen en waarden belemmeren mensen ook vaak om bepaalde vormen van arbeid aan te pakken, omdat zij hiermee hun identiteit als pastoralist, als nobele, verliezen. Zij vertrouwen hoe langer hoe meer op de normen en waarden ingebed in de Islam, en de visie van de Islam op armoede en liefdadigheid. Indien dit ook geen soelaas biedt, en men zijn identiteit niet meer kan handhaven rest nog migratie, waarmee vaak de banden met de oude samenleving worden verbroken. Een andere groep van kwetsbare individuen wordt besproken in hoofdstuk 13, namelijk de zieken. Zieken zijn met name kwetsbaar, omdat zij vaak van anderen, verwanten zowel als specialisten, afhankelijk zijn. Dit hoofdstuk laat zien hoe zij ondersteuning zoeken voor hun situatie door genezing te zoeken bij verwanten, en verklaringen voor hun ziektebeeld en genezing bij specialisten. Daarbij zijn het symbolische en sociale kapitaal van de zieke, samenhangend met zijn of haar positie in de samenleving, en de sociale relaties die een zieke kan mobiliseren voor zijn of haar genezing beiden van groot belang voor de mogelijkheden die openstaan.In deel V, hoofdstuk 14, staat de historische en politieke context van deze samenleving nogmaals centraal. Hierbij ligt de nadruk op de relatie tussen de Fulbe samenleving en de buitenwereld en de staat in deze droogte situatie. De voornaamste expressie van deze relatie is een weideverbeteringsproject ten zuiden van Serma, één van de onderzoekslokaties. Dit weideverbeteringsproject werd gestart na de droogte van 1972-1973. Getoond wordt in dit hoofdstuk hoe dit project ingrijpt in de ecologische situatie en in plaats van bij te dragen aan de verbetering van de sociaal-economische situatie van de Jallube en de Riimaybe akkerbouwers, leidt tot het verlies van zeggenschap over weidegronden aan de staat en toenemende ongelijkheid van de samenleving. In dit proces worden oude hiërarchische structuren gebruikt door de uitvoerende organisatie, waardoor lokale elites een sterkere greep krijgen op hun vroegere onderdanen. Door dit project en de gevolgen voor de inwoners van Serma, worden de nieuwe realiteiten van macht en machteloosheid op een dramatische wijze geïllustreerd.In de conclusie, hoofdstuk 15, tenslotte wordt ingegaan op een drietal belangrijke meer omvattende thema's van het boek. Ten eerste worden de ontwikkelingen die geleid hebben tot de marginale positie van de Fulbe, en binnen de Fulbe samenleving de marginale positie van sommige groepen, met name de Jallube, en daarbinnen vrouwen, oude mensen en de zieken nogmaals op een rijtje gezet. Daarna worden de consequenties hiervan voor de visie op pastoralisme en de pastorale levenswijze, met name de relatie tussen ecologische omstandigheden en de samenleving geschetst. In de derde plaats zal worden getoond hoe al deze ontwikkelingen zich laten beschrijven als een dialectische relatie tussen de noodzaak voor flexibiliteit om in de ecologisch en politiek onzekere situatie te kunnen overleven en het gegeven dat controle over het bestaan, in de vorm van politiek organisatie, zeggenschap over hulpbronnen, en de creatie van allerlei sociale netwerken die uitstijgen boven het individu en de kleinste sociale eenheden op basis van verwantschap (de wuro en de Fayannde ) deze flexibiliteit en individuele keuzevrijheid onvermijdelijk inperken. Tot slot worden de consequenties van dit alles voor wetenschappelijke en beleidsmatige benaderingen van deze samenleving geschetst.Noot1. Pastoralist is geen mooi Nederlands. Echter het betere Nederlandse woord 'veehouder' suggereert een heel andere, sedentaire, bestaanswijze. Om verwarring te voorkomen wordt daarom in de voorkomende gevallen 'pastoralist', dan wel 'agro- pastoralist' gebruikt.