228 results on '"Beck JP"'
Search Results
2. NASA High Speed Research Program/Atmospheric Effects of Stratospheric Aircraft. Report on the second annual meeting
- Author
-
Beck JP, Kelder H, and Peper JA
- Subjects
wiskundig model ,supersonic air traffic ,supersoon luchtverkeer ,effekten ,vliegtuig ,stratosfeer ,modelling ,emissie ,congres ,ozone ,aircrafts ,ozon ,emission ,stratosphere ,effects ,symposium - Abstract
niet beschikbaar
- Published
- 2012
3. Fijn stof nader bekeken
- Author
-
Buijsman E, Beck JP, van Bree L, Cassee FR, Koelemeijer RBA, Matthijsen J, Thomas R, Wieringa K, LED, and MGO
- Subjects
decree ,particulate matter ,ec regulations ,luchtkwaliteit ,air pollution ,health ,netherlands ,effecten ,regelgeving ,air quality ,besluit ,nederland ,gezondheid ,ruimtelijke ordening ,besluit luchtkwaliteit ,physical planning ,dust ,effects ,luchtverontreiniging ,eg-regelgeving ,fijn stof ,dochterrichtlijn ,aerosolen ,aerosols - Abstract
Engelse vertaling: rapport 500037011
- Published
- 2012
4. Beoordeling van de Uitvoeringsnotitie Emissieplafonds verzuring en grootschalige luchtverontreiniging 2003
- Author
-
Beck JP, Folkert RJM, Smeets WLM (eds), and LED
- Subjects
beleidsuitvoering ,assessment ,air pollution ,nec-richtlijn ,quantity ,richtlijnen ,emissieplafonds ,acidification ,verzuring ,emission ,policy enforcement ,emissies ,guidelines ,luchtverontreiniging ,toetsing ,kwantiteit - Abstract
In de Uitvoeringsnotitie 'Erop of eronder' geeft het kabinet invulling aan het nationale programma dat in het kader van de Europese richtlijn voor emissieplafonds (NEC-richtlijn) opgesteld moest worden. Op verzoek van het kabinet heeft het Milieu- en Natuurplanbureau van het RIVM de Uitvoeringsnotitie getoetst op doelbereiking en kosteneffectiviteit. Als belangrijkste conclusie komt naar voren dat het allerminst zeker is dat Nederland de uitstoot van zwaveldioxide (SO2), stikstofoxiden (NOx) en vluchtige koolwaterstoffen (NMVOS) kan terugbrengen tot onder het niveau van de plafonds. Veel beleidsvoornemens zijn onvoldoende geconcretiseerd en geinstrumenteerd. Het blijft onduidelijk welk aanvullend beleid de overheid de komende jaren wil gaan implementeren om de uitstoot te beperken. De keuze voor het vertalen van nationale plafonds naar sectorale taakstellingen heeft niet geleid tot acceptatie van deze taakstellingen door sectoren. Het geheel is risicovol omdat de resultaten van het beleid onzeker zijn en met het verstrijken van de tijd een deel van de benodigde reducties niet meer voor 2010 gerealiseerd zal kunnen worden. Een ingebrekestelling is daardoor niet uit te sluiten. Voor ammoniak (NH3) lijkt het doel bij uitvoering van het huidig beleid wel haalbaar, hoewel er gegeven de onzekerheidsmarges een kans aanwezig is dat het plafond toch overschreden wordt. Met de voorgenomen bestrijdingsmaatregelen voor NH3 wordt een doelonderschrijding verwacht. De kans op realisatie van het plafond neemt dan toe. De Uitvoeringsnotitie kan in 2006 worden geactualiseerd. In de tussenliggende jaren zal blijken of 'Erop of eronder' voor het halen van de NEC-doelen de juiste koers heeft uitgezet.
- Published
- 2012
5. Effects of short-term abatement measures on peak ozone concentrations during summer smog episodes in the Netherlands
- Author
-
Smeets CJPP, Beck JP, and LLO
- Subjects
summer ,zomersmog ,ozone ,short term ,korte termijn ,ozon ,zomer ,measures ,effects ,smog ,effecten ,maatregelen - Abstract
De afgelopen jaren werden de drempelwaarden voor ozon op grondniveau, zoals vastgelegd in de huidige Richtlijn 92/72/EEC, veelvuldig overschreden in alle landen van de Europese Unie. De EU verplicht alle deelnemende landen om een onderzoek te doen naar het ozon reductie potentieel van korte termijn maatregelen tijdens ozonepisoden. In navolging hiervan hebben wij een modelstudie uitgevoerd waarbij vijf reductiescenario's op nationale schaal werden toegepast voor emissies uit 1995 en 2003. De korte termijn maatregelen hebben alleen betrekking op wegverkeer omdat reducties binnen andere sectoren niet effectief blijken en/of leidden tot aanzienlijke economische consequenties. De nationaal gemiddelde ozonmaxima blijken een paar procent te stijgen in zowel 1995 als 2003 als gevolg van korte termijn maatregelen. Het blijkt dat met name in zwaar geindustrialiseerde- en dichtbevolkte gebieden een duidelijke toename plaatsvindt van de ozonpieken (+5% in 2003), terwijl in de minder geindustrialiseerde- en dichtbevolkte gebieden de waarden varieren tussen -1% en +1%. Onze modelstudie geeft aan dat de 10% minimum effectiviteit voor het reduceren van ozonpieken, waarnaar wordt gestreefd in het Ozone Position Paper, niet wordt gehaald met korte termijn maatregelen in Nederland. Het blijkt dat permanente en grootschalige maatregelen in de nabije toekomst de enige manier is om substantiele verlaging van ozonpieken te bereiken.
- Published
- 2012
6. The impact of aircraft exhaust emissions on the atmosphere ; scenario studies with a three dimensional global model
- Author
-
Veenstra DL, Beck JP, The THP, Olivier JGJ, LLO, and LAE
- Subjects
broeikaseffect ,vliegverkeer ,emissies ,vliegcorridor ,ozonlaag ,verzuring ,scenario - Abstract
In dit rapport worden de resultaten beschreven van een studie naar de effecten van vliegtuigemissies op de atmosfeer, met name de veranderingen in de hoge troposfeer. Deze studie is uitgevoerd in het kader van het project "Luchtverontreiniging en Luchtvaart" (LuLu). Het LuLu onderzoeks-programma is opgezet ten behoeve van de wetenschappelijke ondersteuning van de Parlementaire Nota LuLu. Hoofdvragen in deze studie waren: (1) Hoe groot is de toename van de stikstofoxide (NOx) concentraties ten gevolge van vliegtuigemissies op kruishoogte? (2) Wat zijn daarvan de effecten op de concentraties van ozon (O3) en verwante stoffen in de troposfeer? (3) Welke rol spelen processen in vliegcorridors? (4) Wat zijn de effecten van de emissies van toekomstig vliegverkeer? (5) Welke zijn de gevolgen van veranderingen veroorzaakt door vliegverkeer in relatie tot de NMP milieuthema's: het broeikaseffect, aantasting van de ozonlaag, zure depositie en ozontoename op leefniveau? De veranderingen in de concentraties van stikstofoxiden (NOx), salpeterzuur (HNO3), ozon (O3) en het hydroxyl radicaal (OH) veroorzaakt door vliegverkeer zijn berekend met behulp van het mondiale drie-dimensionale chemisch-transport model MOGUNTIA. De berekende relatieve toenames in de achtergrondconcentraties op kruisvluchthoogte (9-12 km) tussen 30-60 graden N, veroorzaakt door huidige vliegtuigemissies, is achtereenvolgens voor NOx: 20-70%, HNO3: 10-20%, O3: 1-4,5% en OH: 5-15%. Deze resultaten zijn consistent met andere studies. In de huidige modelstudies naar effecten van vliegtuigemissies wordt instantane grootschalige menging van de emissies verondersteld waarbij de kleinschalige processen in de uitlaatpluim en de vliegcorridors verwaarloosd worden. Deze processen zijn verdisconteerd in de emissievelden in de voorliggende studie met behulp van een eenvoudige parameterisatie van de zogenaamde sub-grid chemie, ontwikkeld met een vliegtuig-uitlaat-pluimmodel. Hierbij is uitgegaan van een gaussische pluimgroei. In de 'nieuwe' emissievelden zijn de NOx emissies gedifferentieerd in NOx (30%) en NOy (70%) verbindingen (HNO3, HO2NO2 and N2O5). De berekende relatieve bijdrage van vliegverkeer in de veranderingen in de concentraties van NOx, O3 en OH zijn dan ook kleiner (10-60%), daar in deze scenario's een deel van de NOx emissies omgezet is in een niet O3 producerende vorm. De effecten van toekomstig vliegverkeer zijn berekend voor de jaren 2003 en 2015 met behulp van drie verschillende CPB scenario's: European Renaissance, Global Shift and Balanced Growth. Deze scenario's onderscheiden zich van elkaar in hun verschillende regionale economische groei. De berekende relatieve toename op kruisvluchthoogte ten opzichte van 1990 tussen 30-60 graden N zijn 50-370% voor NOx en 1,5-11% voor O3. De grootte van de effecten ten gevolge van vliegverkeer zal relatief toenemen ten opzichte van de overige antropogene bronnen. De effecten van vliegverkeeremissies zijn gekwantificeerd in relatie tot de NMP milieuthema's: het broeikaseffect, aantasting van de ozonlaag, zure depositie en ozontoename op leefniveau. De onnauwkeurigheden zijn nog erg groot door de vele onzekerheden in de effecten van de verschillende geemitteerde stoffen. Het huidige en toekomstige subsone vliegverkeer draagt voor ongeveer 1-3% bij aan de stralingsforcering sinds de industriele revolutie. De effecten van vliegverkeer op de andere NMP milieuthema's zijn klein. Wel groeit het vliegverkeer sneller dan elke andere vervoerssector. Haar relatieve belang neemt dan ook toe. De bijdrage van vliegverkeer aan het broeikaseffect lijkt van de bovengenoemde milieu-effecten de grootste.
- Published
- 2012
7. Scenario Studies on Effects of Methane Emissions Using a 3D Tropospheric Model
- Author
-
The THP, Beck JP, and LLO
- Subjects
troposferisch ozon ,oh ,emissies ,oxiderend vermogen ,methaan - Abstract
In dit rapport is het resultaat van een vijftal scenario-runs met elkaar vergeleken. Het referentie-scenario wordt gevormd door het CPB European Renaissance scenario (ER0). Volgens dit scenario nemen de methaanemissies toe tot 639 Tg in 2015 (18% over een periode van 25 jaar), hetgeen leidt tot een toename in de concentraties van 1712 ppbv 2 in 1990 tot 2042 ppbv in 2015. Uitgedrukt in termen van klimaatforcering zien we dat deze stijging ongeveer een kwart bijdraagt aan de totale temperatuursstijging ten gevolge van de totale toename in broeikasgassen in dezelfde periode. Volgens het ER0-scenario is de relatieve groei in methaan-concentraties (19.3%) sterker dan de groei in emissies. Dit is het gevolg van het CH4-OH feedback-mechanisme. De effecten hiervan worden echter enigszins onderdrukt door de (in de scenarios veronderstelde) toename in NOx-emissies die het oxiderend vermogen van de troposfeer (OH) verhogen, zonder welke de toename in methaan-concentraties aanzienlijk meer zou bedragen. Verhoogde NOx concentraties leiden evenwel tot een toename in troposferisch ozon dat geldt als een ander broeikasgas. Een vergelijking tussen een Joint-Implementation scenario en een scenario waarbij de emissies van alle antropogene broncategorieen evenredig worden verminderd, maakt duidelijk dat het gezamenlijk nemen van maatregelen op basis van JI tot de mogelijkheden behoort, temeer daar de mogelijke doelen om een CH4-reductie te kunnen bewerkstelligen zich veelal in de niet-OECD landen bevinden.
- Published
- 2012
8. A general description of atmospheric ozone with the accent on changes in its concentration and possible causes
- Author
-
Erisman JW and Beck JP
- Subjects
trend ,ozon ,modiale luchtverontreiniging ,antarctica - Abstract
Op 4-13 augustus 1988 werd het "Quadrennial Ozone Symposium" en de workshop betreffende "Tropospheric Ozone" gehouden te Gottingen, West-Duitsland. In dit rapport is de stand van zaken op het gebied van onderzoek inzake de mondiale ozonproblematiek samengevat naar aanleiding van het bezoek aan het symposium en de workshop. Dit is gedaan aan de hand van een beschrijving van de verdeling van ozon in de atmosfeer, de verandering en mogelijke processen die hiervoor verantwoordelijk zijn.
- Published
- 2012
9. Tropospheric Ozone Research: Monitoring and modelling of photo-oxidants over Europe
- Author
-
Beck JP, Roemer MGM, Vosbeek MEJP, Builtjes PJH, RIVM-LLO, TNO-MEP, and KEMA
- Subjects
trends ,model ,meetgegevens ,fotochemicalien ,chemical reactions ,photochemicals ,europa ,modelling ,monitoring ,ozone ,trend ,troposphere ,ozon ,transport processes ,transport ,chemische reacties ,measurements ,europe ,troposfeer - Abstract
Het EUROTRAC-TOR programma is opgezet om chemische- en transportprocessen, die van belang zijn voor het optreden van foto-oxidantia in Europa te bestuderen. Kernvraag is: "welke rol spelen emissies in Europa en welke resultaten kunnen beleidsmatig maximaal behaald worden?". In het kader van TOR is een meetnet van kwalitatief hoogwaardige meetstations opgezet, enkele jaren intensief gemeten en heeft analyse van de metingen plaatsgevonden onder andere met behulp van modellen. Dit rapport geeft de technische en weten-schappelijke documentatie van het Nederlandse TOR station Kollumerwaard. Verder omvat het de documentatie van de TOR database, een evaluatie van de O3, NMVOC, CO, CO2, CH4 en PAN data, zowel van Kollumerwaard als van het internationale TOR netwerk, en een beschrijving van het O3-budget in Europa. Voor het laatste onderdeel zijn ook modellen toegepast.
- Published
- 2012
10. Evaluatie van de Verzuringsdoelstellingen: de emissievarianten
- Author
-
Beck JP, Bree L van, Esbroek MLP van, Freijer JI, Hinsberg A van, Marra M, Velze K van, Vissenberg HA, Pul WAJ van, LLO, LEO, LBG, and LBM
- Subjects
evaluation ,luchtkwaliteit ,health ,ecosystemen ,air quality ,scenario ,acidification ,emissie ,verzuring ,beleid ,emission ,scenario's ,gezondheid ,evaluatie ,ecosystems ,policy - Abstract
This report supports the evaluation of the Dutch targets for acidification which was announced in the 3th National Environmental Policy Plan (NMP3). The relation between emissions, environmental quality and health risks was studied using a number of emissions variants. The calculations show that the environmental quality in 2010 improves compared to the current situation. Despite this major bottlenecks remain. The deposition target for 2010 from the NMP3 will not be realized. During the next decade the percentage of hectares of ecosystems unprotected for deposition of potential acid and nitrogen is expected to be larger than 75%. Only realization of the NMP3 emission targets, with proportional reductions in other countries, provides achievement of the NMP3 targets for deposition. The long-term ozone target value for the protection of human health and vegetation will not be met in 2010. However, the 2010 limit values will possibly be met. The number of hospital admissions associated with ozone is expected to grow if one includes the increase of the ageing population. The policy on reduction of acidifying compounds will not sufficiently reduce the ambient concentration of particulate matter to comply with the 2010 indicative limit values for PM. Some exceedances of the NO2 annual limit value are calculated for 2010.
- Published
- 2007
11. The Dutch CAFE baseline: In or out of line?
- Author
-
Jimmink BA, Folkert RJM, Thomas R, Beck JP, Eerdt MM van, Elzenga HE, Hoek KW van der, Hoen A, Peek CJ, LED, KMD, NMD, LVM, RIM, and LDL
- Subjects
abatement ,rains ,beleid ,assessment ,air pollution ,cafe ,scenario's ,luchtverontreiniging ,toetsing ,policy ,scenario - Abstract
The European Commission is constructing a strategy on air pollution within the Clean Air For Europe (CAFE) programme. This strategy will be based on assessments using the RAINS model for different policy ambitions where the CAFE baseline scenario and control strategies are employed. The Netherlands Environment Assessment Agency verified the data in RAINS and the CAFE baseline. In this verification the CAFE baseline was shown to be unsuitable for determining the Dutch position in negotiations for new European air pollution policy (like the NEC review). The Netherlands will have to introduce a national scenario of its own to bring forward the Dutch expectations on future developments. While the RAINS model would seem appropriate for calculating abatement scenarios, contra-expertise will still be necessary during the CAFE process to assess differences in RAINS on calculated abatement costs and emission levels.
- Published
- 2007
12. Particulate Matter: a closer look
- Author
-
Buijsman E, Beck JP, van Bree L, Cassee FR, Koelemeijer RBA, Matthijsen J, Thomas R, Wieringa K, LED, and MGO
- Subjects
air pollution ,netherlands ,legislation ,effecten ,regelgeving ,besluit ,nederland ,besluit luchtkwaliteit ,effects ,fijn stof ,dochterrichtlijn ,decree ,particulate matter ,ec regulations ,luchtkwaliteit ,health ,air quality decree ,air quality ,gezondheid ,ruimtelijke ordening ,physical planning ,dust ,luchtverontreiniging ,eg-regelgeving ,aerosols ,aerosolen - Abstract
The summary in booklet form 'Fijn stof nader bekeken' (Particulate Matter: a closer look) , published in Dutch by the Netherlands Environmental Assessment Agency (MNP) and the Environment and Safety Division of the National Institute for Public Health and the Environment (RIVM), has been designed to present the facts on particulate matter in a coherent framework. Current knowledge on particulate matter is conveyed here under the headings: What is known? What is unknown? What are the uncertainties? The background to this publication is the current social and political debate on the consequences of the Netherlands air quality legislation, which, in turn, is based on European legislation. The fact that new spatial developments and infrastructural projects are at risk of not being realized due to the large-scale exceedances of limit values for particulate matter occurring in the Netherlands is leading to serious social effects. Moreover, airborne particulate matter poses serious risks to human health. The particulate matter subject is complicated and accompanied by administrative dilemmas, legally binding limit values, concerns of citizens, scientific uncertainties and spatial-economic consequences. Many questions and current discussions have provided reasons enough to compose this scientific summary on particulate matter. Although this booklet does not present new information, it has succeeded in bringing together all the published information on particulate matter referring to the situation in the Netherlands.
- Published
- 2007
13. Altered pharmacology of native rodent spinal cord TRPV1 after phosphorylation
- Author
-
Mogg, AJ, primary, Mill, CEJ, additional, Folly, EA, additional, Beattie, RE, additional, Blanco, MJ, additional, Beck, JP, additional, and Broad, LM, additional
- Published
- 2013
- Full Text
- View/download PDF
14. Fijn stof nader bekeken
- Author
-
LED, MGO, Buijsman E, Beck JP, van Bree L, Cassee FR, Koelemeijer RBA, Matthijsen J, Thomas R, Wieringa K, LED, MGO, Buijsman E, Beck JP, van Bree L, Cassee FR, Koelemeijer RBA, Matthijsen J, Thomas R, and Wieringa K
- Abstract
RIVM rapport:Het Milieu- en Natuurplanbureau en de sector Milieu en Veiligheid van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu presenteren met het boekje 'Fijn stof nader bekeken' de feiten over fijn stof in samenhang. Deze uitgave laat zien wat de stand van zaken is in het fijnstofdossier: wat weten we wel, wat weten we niet, waar zitten de onzekerheden? Aanleiding voor deze uitgave is het huidige maatschappelijke en politieke debat over de gevolgen van de implementatie van het Nederlandse Besluit Luchtkwaliteit, dat gestoeld is op richtlijnen van de Europese Unie. Overschrijdingen van de grenswaarden voor fijn stof komen op grote schaal voor in Nederland. De maatschappelijke gevolgen hiervan zijn ingrijpend, doordat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, zoals woningbouw en infrastructuurprojecten, in het gedrang komen. Aan de andere kant zijn er belangrijke gezondheidseffecten door fijn stof. Het dossier fijn stof is complex en omvat bestuurlijke dilemma's, juridisch bindende grenswaarden, zorgen van burgers, wetenschappelijke onzekerheden en ruimtelijk-economische gevolgen. De vele vragen en de huidige discussies zijn redenen geweest om een wetenschappelijk overzichtsrapport op te stellen over het fijnstofdossier. Deze uitgave bevat geen nieuwe informatie, maar is een samenvatting van bestaande rapporten op het gebied van fijn stof., The summary in booklet form 'Fijn stof nader bekeken' (Particulate Matter: a closer look) , published in Dutch by the Netherlands Environmental Assessment Agency (MNP) and the Environment and Safety Division of the National Institute for Public Health and the Environment (RIVM), has been designed to present the facts on particulate matter in a coherent framework. Current knowledge on particulate matter is conveyed here under the headings: What is known? What is unknown? What are the uncertainties? The background to this publication is the current social and political debate on the consequences of the Netherlands air quality legislation, which, in turn, is based on European legislation. The fact that new spatial developments and infrastructural projects are at risk of not being realized due to the large-scale exceedances of limit values for particulate matter occurring in the Netherlands is leading to serious social effects. Moreover, airborne particulate matter poses serious risks to human health. The particulate matter subject is complicated and accompanied by administrative dilemmas, legally binding limit values, concerns of citizens, scientific uncertainties and spatial-economic consequences. Many questions and current discussions have provided reasons enough to compose this scientific summary on particulate matter. Although this booklet does not present new information, it has succeeded in bringing together all the published information on particulate matter referring to the situation in the Netherlands.
- Published
- 2005
15. Particulate Matter: a closer look
- Author
-
LED, MGO, Buijsman E, Beck JP, Bree L van, Cassee FR, Koelemeijer RBA, Matthijsen J, Thomas R, Wieringa K, LED, MGO, Buijsman E, Beck JP, Bree L van, Cassee FR, Koelemeijer RBA, Matthijsen J, Thomas R, and Wieringa K
- Abstract
RIVM rapport:The summary in booklet form 'Fijn stof nader bekeken' (Particulate Matter: a closer look) , published in Dutch by the Netherlands Environmental Assessment Agency (MNP) and the Environment and Safety Division of the National Institute for Public Health and the Environment (RIVM), has been designed to present the facts on particulate matter in a coherent framework. Current knowledge on particulate matter is conveyed here under the headings: What is known? What is unknown? What are the uncertainties? The background to this publication is the current social and political debate on the consequences of the Netherlands air quality legislation, which, in turn, is based on European legislation. The fact that new spatial developments and infrastructural projects are at risk of not being realized due to the large-scale exceedances of limit values for particulate matter occurring in the Netherlands is leading to serious social effects. Moreover, airborne particulate matter poses serious risks to human health. The particulate matter subject is complicated and accompanied by administrative dilemmas, legally binding limit values, concerns of citizens, scientific uncertainties and spatial-economic consequences. Many questions and current discussions have provided reasons enough to compose this scientific summary on particulate matter. Although this booklet does not present new information, it has succeeded in bringing together all the published information on particulate matter referring to the situation in the Netherlands., Het Milieu- en Natuurplanbureau en de sector Milieu en Veiligheid van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu presenteren met het boekje 'Fijn stof nader bekeken' de feiten over fijn stof in samenhang. Deze uitgave laat zien wat de stand van zaken is in het fijnstofdossier: wat weten we wel, wat weten we niet, waar zitten de onzekerheden? Aanleiding voor deze uitgave is het huidige maatschappelijke en politieke debat over de gevolgen van de implementatie van het Nederlandse Besluit Luchtkwaliteit, dat gestoeld is op richtlijnen van de Europese Unie. Overschrijdingen van de grenswaarden voor fijn stof komen op grote schaal voor in Nederland. De maatschappelijke gevolgen hiervan zijn ingrijpend, doordat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, zoals woningbouw en infrastructuurprojecten, in het gedrang komen. Aan de andere kant zijn er belangrijke gezondheidseffecten door fijn stof. Het dossier fijn stof is complex en omvat bestuurlijke dilemma's, juridisch bindende grenswaarden, zorgen van burgers, wetenschappelijke onzekerheden en ruimtelijk-economische gevolgen. De vele vragen en de huidige discussies zijn redenen geweest om een wetenschappelijk overzichtsrapport op te stellen over het fijnstofdossier. Deze uitgave bevat geen nieuwe informatie, maar is een samenvatting van bestaande rapporten op het gebied van fijn stof.
- Published
- 2005
16. Fijn stof nader bekeken
- Author
-
RIVM, LED, MGO, Buijsman E, Beck JP, Bree L van, Cassee FR, Koelemeijer RBA, Matthijsen J, Thomas R, Wieringa K, RIVM, LED, MGO, Buijsman E, Beck JP, Bree L van, Cassee FR, Koelemeijer RBA, Matthijsen J, Thomas R, and Wieringa K
- Abstract
RIVM rapport:The summary in booklet form 'Fijn stof nader bekeken' (Particulate Matter: a closer look) , published in Dutch by the Netherlands Environmental Assessment Agency (MNP) and the Environment and Safety Division of the National Institute for Public Health and the Environment (RIVM), has been designed to present the facts on particulate matter in a coherent framework. Current knowledge on particulate matter is conveyed here under the headings: What is known? What is unknown? What are the uncertainties? The background to this publication is the current social and political debate on the consequences of the Netherlands air quality legislation, which, in turn, is based on European legislation. The fact that new spatial developments and infrastructural projects are at risk of not being realized due to the large-scale exceedances of limit values for particulate matter occurring in the Netherlands is leading to serious social effects. Moreover, airborne particulate matter poses serious risks to human health. The particulate matter subject is complicated and accompanied by administrative dilemmas, legally binding limit values, concerns of citizens, scientific uncertainties and spatial-economic consequences. Many questions and current discussions have provided reasons enough to compose this scientific summary on particulate matter. Although this booklet does not present new information, it has succeeded in bringing together all the published information on particulate matter referring to the situation in the Netherlands., Het Milieu- en Natuurplanbureau en de sector Milieu en Veiligheid van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu presenteren met het boekje 'Fijn stof nader bekeken' de feiten over fijn stof in samenhang. Deze uitgave laat zien wat de stand van zaken is in het fijnstofdossier: wat weten we wel, wat weten we niet, waar zitten de onzekerheden? Aanleiding voor deze uitgave is het huidige maatschappelijke en politieke debat over de gevolgen van de implementatie van het Nederlandse Besluit Luchtkwaliteit, dat gestoeld is op richtlijnen van de Europese Unie. Overschrijdingen van de grenswaarden voor fijn stof komen op grote schaal voor in Nederland. De maatschappelijke gevolgen hiervan zijn ingrijpend, doordat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, zoals woningbouw en infrastructuurprojecten, in het gedrang komen. Aan de andere kant zijn er belangrijke gezondheidseffecten door fijn stof. Het dossier fijn stof is complex en omvat bestuurlijke dilemma's, juridisch bindende grenswaarden, zorgen van burgers, wetenschappelijke onzekerheden en ruimtelijk-economische gevolgen. De vele vragen en de huidige discussies zijn redenen geweest om een wetenschappelijk overzichtsrapport op te stellen over het fijnstofdossier. Deze uitgave bevat geen nieuwe informatie, maar is een samenvatting van bestaande rapporten op het gebied van fijn stof.
- Published
- 2005
17. Actualisatie van de Emissieraming van SO2, NOx, NH3, NMVOS en fijn stof in 2010
- Author
-
LED, Smeets WLM, Beck JP, Brandes LJ, van den Brink RMM, Elzenga HE, van Eerdt MM, Hoen A, Janssen PHM, Nijdam DS, van Oorschot MMP, Peek CJ, van Schijndel MW, LED, Smeets WLM, Beck JP, Brandes LJ, van den Brink RMM, Elzenga HE, van Eerdt MM, Hoen A, Janssen PHM, Nijdam DS, van Oorschot MMP, Peek CJ, and van Schijndel MW
- Abstract
RIVM rapport:Op 19 december 2003 heeft het kabinet de Uitvoeringsnota verzuring en grootschalige luchtverontreiniging 2003 'Erop of eronder' gepubliceerd. Doelstelling van de Uitvoeringsnotitie is de realisatie van de nationale emissieplafonds voor SO2, NOx, NH3 en NMVOS uiterlijk in 2010. Ten behoeve van deze Uitvoeringsnotitie heeft het Milieu- en Natuurplanbureau van het RIVM de prognose voor de emissies in 2010 aangepast aan nieuwe inzichten en trends. De geactualiseerde emissieprognoses voor SO2, NOx, NH3 en NMVOS (en fijn stof) worden in dit rapport gepresenteerd. De ramingen houden rekening met het door de tweede kamer geaccordeerde beleid tot Juli 2003. De effecten van het nieuw aangekondigde in de Uitvoeringsnota 'Erop of Eronder' zijn niet verwerkt in de ramingen met uitzondering van NOx-emissiehandel. De aangepaste raming toont aan dat bij uitvoering van het geaccordeerde beleid de emissieplafonds voor SO2, NOx en NMVOS waarschijnlijk niet worden gehaald. Aanvullende maatregelen zijn nodig. Voor NH3 lijkt het plafond haalbaar, hoewel er een kans aanwezig is dat het plafond toch overschreden wordt. Na doorvoering van het afgesproken beleid worden de plafonds voor SO2, NOx en NMVOS met resp. circa 15, 28 en 15 miljoen kg overschreden. Het emissieplafond voor NH3 wordt naar verwachting met circa 7 miljoen kg onderschreden. In 2005 wordt een nieuwe referentieraming opgesteld door ECN en RIVM voor de periode tot 2020. Op dat moment worden ook de emissieprognoses voor 2010 bijgesteld., In december 2003 the Dutch Government has set down a national programme for the reduction of sulphur dioxide (SO2), nitrogen oxides (NOx), volatile organic compounds (NMVOC) and ammonia (NH3) in an implementation memorandum called 'Erop or Eronder'. For this memorandum, the Netherlands Environmental Assessment Agency (RIVM/MNP) took on the task of updating the emission projections according to the latest insights into emission sources, policies and trends up to 2010. The updated emission projections for SO2, NOX, NH3, NMVOC (and also PM10) will be presented in this report. The projection includes current policy decisions up to July 2003. Effects of new measures announced in the implementation memorandum 'Erop of Eronder' have not been considered in the projections with the exception of the Dutch NOx-emission trading system. Projections show that given current policies, the emission ceilings for SO2, NOX and NMVOC will probably not be met in 2010. Additional measures are needed. The emission ceiling for NH3 seems attainable, although there is still a chance that the ceiling will be exceeded. Results show that the ceiling for SO2, NOX and NMVOC will be exceeded by approximately 15, 28 and 15 million kg, respectively. Projected emissions for NH3 are ascertained at about 7 million kg below the emission ceiling. In 2005 the Netherlands Environmental Assessment Agency (RIVM/MNP) will publish new projections up to the year 2020 in cooperation with the Netherlands Energy Research Foundation (ECN). Emission projections for the year 2010 will then also be updated.
- Published
- 2004
18. The Dutch CAFE baseline: In or out of line?
- Author
-
LED, KMD, NMD, LVM, RIM, LDL, Jimmink BA, Folkert RJM, Thomas R, Beck JP, van Eerdt MM, Elzenga HE, van der Hoek KW, Hoen A, Peek CJ, LED, KMD, NMD, LVM, RIM, LDL, Jimmink BA, Folkert RJM, Thomas R, Beck JP, van Eerdt MM, Elzenga HE, van der Hoek KW, Hoen A, and Peek CJ
- Abstract
RIVM rapport:De Europese Commissie zet een strategie op voor de aanpak van luchtverontreiniging in het Clean Air for Europe (CAFE) programma. De strategie wordt gebaseerd op beoordelingen met het RAINS model van verschillende beleidsambities met het CAFE scenario en bestrijdingsstrategieen. Het Milieu- en Natuurplanbureau van het RIVM heeft de juistheid van gegevens in RAINS en het CAFE scenario gecontroleerd. Uit deze controle bleek dat voor de positiebepaling van Nederland in onderhandelingen over nieuw Europees luchtverontreinigingsbeleid het CAFE scenario niet volstaat. Er is een eigen nationaal scenario nodig om de Nederlandse toekomstverwachtingen goed in te brengen. Het RAINS model lijkt geschikt om beleidsscenario's uit te rekenen, maar contra expertise blijft nodig voor de beoordeling van verschillen in RAINS op berekende kosten en emissieniveaus in beleidsscenario's., The European Commission is constructing a strategy on air pollution within the Clean Air For Europe (CAFE) programme. This strategy will be based on assessments using the RAINS model for different policy ambitions where the CAFE baseline scenario and control strategies are employed. The Netherlands Environment Assessment Agency verified the data in RAINS and the CAFE baseline. In this verification the CAFE baseline was shown to be unsuitable for determining the Dutch position in negotiations for new European air pollution policy (like the NEC review). The Netherlands will have to introduce a national scenario of its own to bring forward the Dutch expectations on future developments. While the RAINS model would seem appropriate for calculating abatement scenarios, contra-expertise will still be necessary during the CAFE process to assess differences in RAINS on calculated abatement costs and emission levels.
- Published
- 2004
19. Beoordeling van de Uitvoeringsnotitie Emissieplafonds verzuring en grootschalige luchtverontreiniging 2003
- Author
-
Beck JP, Folkert RJM, Smeets WLM, LED, Beck JP, Folkert RJM, Smeets WLM, and LED
- Abstract
RIVM rapport:In de Uitvoeringsnotitie 'Erop of eronder' geeft het kabinet invulling aan het nationale programma dat in het kader van de Europese richtlijn voor emissieplafonds (NEC-richtlijn) opgesteld moest worden. Op verzoek van het kabinet heeft het Milieu- en Natuurplanbureau van het RIVM de Uitvoeringsnotitie getoetst op doelbereiking en kosteneffectiviteit. Als belangrijkste conclusie komt naar voren dat het allerminst zeker is dat Nederland de uitstoot van zwaveldioxide (SO2), stikstofoxiden (NOx) en vluchtige koolwaterstoffen (NMVOS) kan terugbrengen tot onder het niveau van de plafonds. Veel beleidsvoornemens zijn onvoldoende geconcretiseerd en geinstrumenteerd. Het blijft onduidelijk welk aanvullend beleid de overheid de komende jaren wil gaan implementeren om de uitstoot te beperken. De keuze voor het vertalen van nationale plafonds naar sectorale taakstellingen heeft niet geleid tot acceptatie van deze taakstellingen door sectoren. Het geheel is risicovol omdat de resultaten van het beleid onzeker zijn en met het verstrijken van de tijd een deel van de benodigde reducties niet meer voor 2010 gerealiseerd zal kunnen worden. Een ingebrekestelling is daardoor niet uit te sluiten. Voor ammoniak (NH3) lijkt het doel bij uitvoering van het huidig beleid wel haalbaar, hoewel er gegeven de onzekerheidsmarges een kans aanwezig is dat het plafond toch overschreden wordt. Met de voorgenomen bestrijdingsmaatregelen voor NH3 wordt een doelonderschrijding verwacht. De kans op realisatie van het plafond neemt dan toe. De Uitvoeringsnotitie kan in 2006 worden geactualiseerd. In de tussenliggende jaren zal blijken of 'Erop of eronder' voor het halen van de NEC-doelen de juiste koers heeft uitgezet.
- Published
- 2004
20. Beoordeling van de Uitvoeringsnotitie Emissieplafonds verzuring en grootschalige luchtverontreiniging 2003
- Author
-
LED, Beck JP, Folkert RJM, Smeets WLM (eds), LED, Beck JP, Folkert RJM, and Smeets WLM (eds)
- Abstract
RIVM rapport:In de Uitvoeringsnotitie 'Erop of eronder' geeft het kabinet invulling aan het nationale programma dat in het kader van de Europese richtlijn voor emissieplafonds (NEC-richtlijn) opgesteld moest worden. Op verzoek van het kabinet heeft het Milieu- en Natuurplanbureau van het RIVM de Uitvoeringsnotitie getoetst op doelbereiking en kosteneffectiviteit. Als belangrijkste conclusie komt naar voren dat het allerminst zeker is dat Nederland de uitstoot van zwaveldioxide (SO2), stikstofoxiden (NOx) en vluchtige koolwaterstoffen (NMVOS) kan terugbrengen tot onder het niveau van de plafonds. Veel beleidsvoornemens zijn onvoldoende geconcretiseerd en geinstrumenteerd. Het blijft onduidelijk welk aanvullend beleid de overheid de komende jaren wil gaan implementeren om de uitstoot te beperken. De keuze voor het vertalen van nationale plafonds naar sectorale taakstellingen heeft niet geleid tot acceptatie van deze taakstellingen door sectoren. Het geheel is risicovol omdat de resultaten van het beleid onzeker zijn en met het verstrijken van de tijd een deel van de benodigde reducties niet meer voor 2010 gerealiseerd zal kunnen worden. Een ingebrekestelling is daardoor niet uit te sluiten. Voor ammoniak (NH3) lijkt het doel bij uitvoering van het huidig beleid wel haalbaar, hoewel er gegeven de onzekerheidsmarges een kans aanwezig is dat het plafond toch overschreden wordt. Met de voorgenomen bestrijdingsmaatregelen voor NH3 wordt een doelonderschrijding verwacht. De kans op realisatie van het plafond neemt dan toe. De Uitvoeringsnotitie kan in 2006 worden geactualiseerd. In de tussenliggende jaren zal blijken of 'Erop of eronder' voor het halen van de NEC-doelen de juiste koers heeft uitgezet., The Dutch Cabinet has set down a national programme, drawn up in the framework of the European Directive on national emission ceilings (the NEC Directive), in an Implementation Memorandum, 'Make it or break it'. On request of the Cabinet, the Netherlands Environmental Assessment Agency (MNP) - RIVM took on the evaluation of the objectives and cost-effectiveness of this programme for. Conclusions and recommendations are reported here. A major conclusion is the strong probability that the Netherlands will not meet its international emission obligations for 3 out of 4 NEC compounds, SO2, NOx and NMVOCs. Many of the measures and options for additional measures are not concrete and lack sufficient policy instruments for implementation. The choice made to translate national ceilings into sector targets has not been accepted by any of the sectors. This increases the risks surrounding implementation because of the uncertainty in the results of the policy package. Furthermore, the passage of time may mean that some of the reductions needed cannot be realised, making a declaration of default a very real possibility. In the case of ammonia, current policies may be sufficient to meet the target, although there is still a chance that the emission ceiling will be exceeded. Additional measures proposed are expected to bring the ammonia emissions under the ceiling. It will be possible to update the policy programme in 2006. In the meantime, it still remains to be seen whether 'Make it or break it' has set out the right implementation course for realising the Dutch national emission ceilings.
- Published
- 2004
21. Gezondheids- en natuureffecten van verschillende verzuringsambities in 2010
- Author
-
LLO, LAE, Beck JP, van Bree L, Diederen HSMA, Dolmans JHJ, Esbroek MLP, Fischer PH, Folkert RJM, van Hinsberg A, van Velze K, Marra M, van Pul WAJ, de Ruiter J, de Waal LS, LLO, LAE, Beck JP, van Bree L, Diederen HSMA, Dolmans JHJ, Esbroek MLP, Fischer PH, Folkert RJM, van Hinsberg A, van Velze K, Marra M, van Pul WAJ, de Ruiter J, and de Waal LS
- Abstract
RIVM rapport:Dit rapport doet verslag van de doorrekening van drie emissieniveaus voor verzurende stoffen op het terrein van de depositie van zuur en stikstof, ozon, fijn stof en NO2 in 2010. De doorgerekende pakketten zijn de Referentieraming voor broeikasgassen, een variant met 12 aanvullende beleidsopties ten opzichte van de Referentieraming en de NMP4-inspanningsverplichtingen voor 2010. Er is verondersteld dat de buitenlandse emissies worden gereduceerd conform de NEC richtlijn voor de EU-lidstaten en volgens het Gotenburg protocol voor de overige landen. Het uitstootreductiepotentieel van de 12 beleidsopties lijkt voor SO2, NOx en NH3 voldoende om in 2010 aan de EU-verplichtingen te kunnen voldoen. Het verschil tussen de huidige situatie (2001) en de varianten in 2010 is aanzienlijk. Gegeven alle onzekerheden is er slechts een geringe kans dat het huidige beleid (Referentieraming) afdoende is om de nationale depositiedoelstellingen uit het NMP4 te halen. Met de 12 aanvullende maatregelen en met het NMP4 pakket is deze kans reeler. Het percentage landnatuur dat beschermd is (cq areaal onder de kritische depositieniveaus) tegen de invloed van depositie zal in 2010 ca 10 tot 30% bedragen. In 2010 worden geen overschrijdingen meer verwacht van de EU-doelstelling voor de bescherming van gezondheid en vegetatie tegen ozon. In 2005 lijkt de jaargemiddelde EU norm van 40 mug/m3 voor fijn stof in Nederland over het algemeen haalbaar. Lokale overschrijdingen op op 'hot spots' zijn echter niet uit te sluiten. In 2010 is de indicatieve jaargemiddelde waarde van 20 mug/m3 voor PM10 in Nederland niet haalbaar, zelfs niet tegen hoge kosten. De verbetering van de luchtkwaliteit voor NO2 zet met het bestaand beleid door, waardoor overschrijdingen steeds meer een lokaal fenomeen worden. In 2010 zal lokaal vooral langs snelwegen in stedelijk gebied de EU-norm nog worden overschreden bij zo'n 300 tot 30000 mensen., In this report the deposition and concentration levels of acidifying components, ozone, particulate matter and NO2 have been calculated for three emission variants for 2010. These emission variants consist of (1) the effect of current policies, (2) a package of 12 extra policy options in addition to current policies and (3) the emission levels as set in the Fourth National Environmental Policy Plan (NMP4). It is assumed that foreign countries will follow the European NEC-Directive or the UN-ECE protocol. For SO2, NOx and NH3 the emission reduction potential of the package of 12 measures seems to be sufficient to attain to the national EU emission obligations. Calculations show the environmental quality in 2010 to generally improve compared to the reference year of 2001. However, given all uncertainties there is only a small chance that current policies will be sufficient to meet the national deposition target for potential acid and nitrogen. In the case of the 12 measures and the NMP4 packages it is more likely that the national goals will be met. Then still critical loads are exceeded in 70 - 90% of the ecosystems. In the case of ozone no exceedances of the 2010 EU target value for the protection of human health is expected. Compliance with the annual average standard seems feasible for PM10 in the Netherlands in 2005, although local exceedances at 'hot spots' cannot be ruled out. Compliance with the 2010 annual average EU standard of 20 4g/m3 is not feasible, even at high cost. Air quality will continue to improve with respect to NO2. This causes exceedances of the yearly mean EU-NO2 limit value to become more and more local phenomena. We expect that exceedances occur mainly along motorways in urban areas and 300 to 30,000 people are expected to be exposed to these exceedances in 2010.
- Published
- 2002
22. Effects of short-term abatement measures on peak ozone concentrations during summer smog episodes in the Netherlands
- Author
-
LLO, Smeets CJPP, Beck JP, LLO, Smeets CJPP, and Beck JP
- Abstract
RIVM rapport:In recent years thresholds set by the current Council Directive 92/72/EEC on air pollution by ozone have been exceeded substantially in all Member States. The EU obligates all its Member States to carry out a principal investigation of the reduction potential of short-term measures for ozone maxima during episodes. In accordance with this request we conducted a model study and imposed five different short-term scenarios on a nation-wide scale for emissions from 1995 and 2003. The short-term measures solely concerned road traffic since other sectors appeared not very effective in reducing ozon precursor emissions and/or with considerable economic consequences. The nation-wide averaged results suggest an increase of a few percentage points in the ozone maxima in both 1995 and 2003 as a result of short-term measures. It appears that mainly the highly industrialised and populated areas clearly show increased ozone maxima (+5% in 2003), while in the less populated and industrialised areas the maxima vary between -1% and +1%. According to our model study the 10% minimum effectiveness of short-term abatement measures aimed at in the Ozone Position Paper will not be realised in the Netherlands. Permanent and large-scale measures appear to be the only means for realising substantial reductions in the ozone maxima., De afgelopen jaren werden de drempelwaarden voor ozon op grondniveau, zoals vastgelegd in de huidige Richtlijn 92/72/EEC, veelvuldig overschreden in alle landen van de Europese Unie. De EU verplicht alle deelnemende landen om een onderzoek te doen naar het ozon reductie potentieel van korte termijn maatregelen tijdens ozonepisoden. In navolging hiervan hebben wij een modelstudie uitgevoerd waarbij vijf reductiescenario's op nationale schaal werden toegepast voor emissies uit 1995 en 2003. De korte termijn maatregelen hebben alleen betrekking op wegverkeer omdat reducties binnen andere sectoren niet effectief blijken en/of leidden tot aanzienlijke economische consequenties. De nationaal gemiddelde ozonmaxima blijken een paar procent te stijgen in zowel 1995 als 2003 als gevolg van korte termijn maatregelen. Het blijkt dat met name in zwaar geindustrialiseerde- en dichtbevolkte gebieden een duidelijke toename plaatsvindt van de ozonpieken (+5% in 2003), terwijl in de minder geindustrialiseerde- en dichtbevolkte gebieden de waarden varieren tussen -1% en +1%. Onze modelstudie geeft aan dat de 10% minimum effectiviteit voor het reduceren van ozonpieken, waarnaar wordt gestreefd in het Ozone Position Paper, niet wordt gehaald met korte termijn maatregelen in Nederland. Het blijkt dat permanente en grootschalige maatregelen in de nabije toekomst de enige manier is om substantiele verlaging van ozonpieken te bereiken.
- Published
- 2002
23. Grootschalige luchtverontreiniging en depositie in de Nationale Milieuverkenning 5
- Author
-
Beck JP, Dolmans J, Pul A van, Sluyter RBC, Velze K van, Vissenberg HA, LLO, Eerens HC, Dam JD van, Beck JP, Dolmans J, Pul A van, Sluyter RBC, Velze K van, Vissenberg HA, LLO, Eerens HC, and Dam JD van
- Abstract
RIVM rapport:This report describes the methods, as used in the fifth National Environmental Outlook, to calculate acidification, eutrophication (1900-2030), transboundary air pollution (1980-2030) and effect indicators climate change (1950-2030), Het rapport geeft de achtergronden van hetgeen in het kader van de Nationale Milieuverkenningen Vijf is berekend met betrekking tot de ontwikkeling van verzuring en grootschalige luchtverontreiniging in de periode 1900-2030 en effect indicatoren klimaatverandering 1950-2030 op Europese en Nationale schaal.
- Published
- 2002
24. Evaluatie van de Verzuringsdoelstellingen: de emissievarianten
- Author
-
LLO, LEO, LBG, LBM, Beck JP, van Bree L, Esbroek MLP, Freijer JI, van Hinsberg A, Marra M, van Velze K, Vissenberg HA, van Pul WAJ, LLO, LEO, LBG, LBM, Beck JP, van Bree L, Esbroek MLP, Freijer JI, van Hinsberg A, Marra M, van Velze K, Vissenberg HA, and van Pul WAJ
- Abstract
RIVM rapport:Dit rapport levert bouwstenen voor de 'evaluatie van de verzuringsdoelstellingen' welke in het NMP3 is aangekondigd. Er is een aantal emissievarianten doorgerekend om inzicht te krijgen in de samenhang tussen emissies, milieukwaliteit en gezondheidsrisico's. Het verschil tussen de huidige situatie en de emissievarianten in 2010 is aanzienlijk, desondanks blijven er grote knelpunten bestaan. De 2010 depositiedoelstellingen uit het NMP3 worden de komende 10 jaar niet gehaald. Het percentage hectaren ecosysteem dat onbeschermd is voor de depositie van potentieel zuur en stikstof blijft de komende 10 jaar in alle varianten boven de 75%. Pas bij uitvoering van de emissiedoelen uit het NMP3, met soortgelijke inspanningen in het buitenland, komt realisatie van de depositiedoelstellingen voor 2010 in beeld. De langetermijn luchtkwaliteitsdoelstelling voor ozon ter bescherming van de gezondheid en vegetatie wordt in geen van de varianten gehaald. Wel worden de voorgestelde tussendoelstellingen voor 2010 mogelijk gehaald. Rekening houdend met vergrijzing, zal er tussen de huidige situatie en 2010 een toename zijn van het aantal extra ziekenhuisopnamen door ozon. Het verzuringsbeleid dringt de jaargemiddelde concentratie fijn stof in 2010 niet voldoende terug om de indicatieve doelstellingen voor dat jaar te realiseren. Ook voor NO2 worden in 2010 op enkele plaatsen overschrijdingen berekend., This report supports the evaluation of the Dutch targets for acidification which was announced in the 3th National Environmental Policy Plan (NMP3). The relation between emissions, environmental quality and health risks was studied using a number of emissions variants. The calculations show that the environmental quality in 2010 improves compared to the current situation. Despite this major bottlenecks remain. The deposition target for 2010 from the NMP3 will not be realized. During the next decade the percentage of hectares of ecosystems unprotected for deposition of potential acid and nitrogen is expected to be larger than 75%. Only realization of the NMP3 emission targets, with proportional reductions in other countries, provides achievement of the NMP3 targets for deposition. The long-term ozone target value for the protection of human health and vegetation will not be met in 2010. However, the 2010 limit values will possibly be met. The number of hospital admissions associated with ozone is expected to grow if one includes the increase of the ageing population. The policy on reduction of acidifying compounds will not sufficiently reduce the ambient concentration of particulate matter to comply with the 2010 indicative limit values for PM. Some exceedances of the NO2 annual limit value are calculated for 2010.
- Published
- 2001
25. AIRFORCE: Aircraft influences and radiative forcing from emissions
- Author
-
LLO, Velders GJM, Beck JP, Bolder M, Bregman B, Kelder H, Lelieveld J, Meijer EW, Scheeren HA, Valks PJM, van Velthoven PFJ, van Weele M, LLO, Velders GJM, Beck JP, Bolder M, Bregman B, Kelder H, Lelieveld J, Meijer EW, Scheeren HA, Valks PJM, van Velthoven PFJ, and van Weele M
- Abstract
RIVM rapport:Het mondiale vliegverkeer is de laatste decennia sterk gestegen en groeit naar verwachting in de komende 20 jaar met 5-6% per jaar. De emissies van sporengassen door het vliegverkeer, zoals kooldioxide, stikstofoxiden, koolwaterstoffen, zwaveldioxide, waterdamp en roet kunnen effecten hebben op het milieu en direct en indirect bijdragen aan klimaatveranderingen. Het AIRFORCE project (Aircraft Influences and Radiative Forcing from Emissions) is een project van de drie onderzoeksinstituten (IMAU, KNMI en RIVM) die samen het Nederlands Centrum voor Klimaatonderzoek (CKO) vormen. De doelstellingen van AIRFORCE zijn: onderzoek naar het effect van vliegtuigemissies op de samenstelling van de atmosfeer en naar de directe en indirecte effecten van vliegtuigemissies via de stralings-forcering op het klimaat. De modelresultaten laten zien dat NOx emissies van het huidige vliegverkeer een toename veroorzaken van de NOx- en ozonconcentraties in de hoge troposfeer en lage stratosfeer, hetgeen leidt tot een positieve stralingsforcering. In het project is de dynamica en het chemisch mechanisme van enkele drie dimensionale chemie-transportmodellen (CTMK/TM3 en MOGUNTIA) sterk verbeterd. De resultaten van modelberekeningen zijn vergeleken met beschikbare metingen van de STREAM/AIRFORCE en POLINAT campagnes. In het kader van AIRFORCE is een pluimmodel ontwikkeld dat de chemische omzettingen in de pluim direct achter verkeersvliegtuigen beschrijft., Global air traffic has increased extensively during the last few decades and is expected to increase further over the next 20 years by about 5-6% per year. Emissions of trace gases such as carbon dioxide, nitrogen oxides, hydrocarbons, sulphur oxides, water vapour and soot from aircraft can have environmental effects and contribute directly or indirectly to global warming. The three institutes (IMAU, KNMI en RIVM) that form the Netherlands Centre for Climate Research (CKO) participated in the AIRFORCE project (Aircraft Influences and Radiative Forcing from Emissions). The goals of AIRFORCE are: Research on the effect of aircraft emissions on the composition of the atmosphere and on the direct and indirect effects of aircraft emissions on radiative forcing and climate. The model results indicate that NOx emissions from aircraft cause an increase in the NOx and ozone concentrations in the upper troposphere and lower stratosphere, and a positive radiative forcing. The dynamical and chemical mechanisms of several 3-dimensional chemical-transport models (CTMK/TM3 and MOGUNTIA) have been improved considerable in the project. The results have been compared with available measurements from the STREAM/AIRFORCE and POLINAT campaigns. To account for the chemical conversion and dispersion directly behind an aircraft, an aircraft plume model has been developed in the AIRFORCE project, to translate the aircraft NOx emissions into effective emissions that are used as input in the chemical transport models.
- Published
- 1999
26. Modelling gas-phase and heterogeneous conversions of nitrogen oxides in the exhaust plume of an aircraft ; A parameterization for global models
- Author
-
LLO, Meijer EW, Beck JP, Velders GJM, LLO, Meijer EW, Beck JP, and Velders GJM
- Abstract
RIVM rapport:Een pluimmodel is ontwikkeld om de gasfase en heterogene chemische omzettingen in de pluim van een vliegtuig direct na de emissie van uitlaatgassen te kunnen bestuderen. De pluimmodelberekeningen resulteren in hoogte, breedtegraad en seizoensafhankelijke omzettingsfactoren waardoor de NOx (= NO + NO2) emissies van vliegtuigen kunnen worden vertaald in effectieve stikstofoxide emissies van de vliegtuigpluim. Uit deze omzettingsfactoren is een parameterisatie afgeleid die de subgrid effecten in de vliegtuigpluim verdisconteert. De parameterisatie kan direct gebruikt worden voor de emissiefactoren van vliegtuigen in mondiale 3D-modellen. In de pluimparameterisatie zijn geen corridor-effecten meegenomen. Pluimberekeningen laten zien dat de omzetting van NOx in andere stikstofoxiden sterk afhangt van de temperatuur en fotochemische activiteit. In the Noord Atlantische vliegcorridor wordt, afhankelijk van het seizoen, ongeveer 30 tot 70% van de ge-emitteerde NOx binnen twee dagen in de pluim omgezet in andere stikstofverbindingen. NOx wordt in de zomer veel sneller in andere stikstofverbindingen omgezet dat in de winter. De bijdrage van heterogene reacties op sulfaataerosolen, ijsdeeltjes en roetdeeltjes is bestudeerd. De heterogene reactie van N2O5 op sulfaataerosolen kan belangrijk zijn bij lage temperaturen aangezien hierdoor de HNO3 concentratie in de pluim een factor vijf groter kan worden. Onzekerheden in de achtergrond temperatuur hebben een groot effect op de omzetting van stikstofoxiden. Voorlopige gevoeligheidsstudies laten zien dat een variatie in temperatuur in de zomer op kruisvluchthoogte van 10% een variatie van 0.28 in de stikstofoxide fractie, t.o.v. de som van alle stikstofverbindingen, tot gevolg heeft. De onzekerheden in de achtergrond concentraties van stoffen rond de vliegtuigpluim kan ook een groot effect hebben. Variatie van 25% in de achtergrondconcentraties op kruisvluchthoogte in de zomer geeft een variatie van 0.20 in de stikstofoxide fracties, The gas-phase and heterogeneous chemical conversion of nitrogen compounds occurring in the plume of an aircraft in the first two days after emission were investigated with a newly developed aircraft plume model. A parameterization was developed for global chemical transport models to account for the subgrid chemical processes taking place in the plume of an aircraft. The role of different plume dynamics, heterogeneous chemistry, ambient temperatures and concentrations, and different aircraft types in the chemical conversions in the plume were studied. The calculated parameters, relating the aircraft emissions to effective emissions of the aircraft plume after two days, were found to be largely dependent on season, latitude and altitude. In the North Atlantic flight corridor approximately 30% to 70%, depending on the season, of the emitted nitrogen oxides are converted to other oxides of nitrogen in the plume within the first two days.
- Published
- 1996
27. Tropospheric Ozone Research: Monitoring and modelling of photo-oxidants over Europe
- Author
-
RIVM-LLO, TNO-MEP, KEMA, Beck JP, Roemer MGM, Vosbeek MEJP, Builtjes PJH, RIVM-LLO, TNO-MEP, KEMA, Beck JP, Roemer MGM, Vosbeek MEJP, and Builtjes PJH
- Abstract
RIVM rapport:Het EUROTRAC-TOR programma is opgezet om chemische- en transportprocessen, die van belang zijn voor het optreden van foto-oxidantia in Europa te bestuderen. Kernvraag is: "welke rol spelen emissies in Europa en welke resultaten kunnen beleidsmatig maximaal behaald worden?". In het kader van TOR is een meetnet van kwalitatief hoogwaardige meetstations opgezet, enkele jaren intensief gemeten en heeft analyse van de metingen plaatsgevonden onder andere met behulp van modellen. Dit rapport geeft de technische en weten-schappelijke documentatie van het Nederlandse TOR station Kollumerwaard. Verder omvat het de documentatie van de TOR database, een evaluatie van de O3, NMVOC, CO, CO2, CH4 en PAN data, zowel van Kollumerwaard als van het internationale TOR netwerk, en een beschrijving van het O3-budget in Europa. Voor het laatste onderdeel zijn ook modellen toegepast., The Dutch activities contributing to the EUROTRAC-TOR programme were set up to study and quantify the underlying chemical and transport processes important to the occurrence of photochemical oxidants in Europe. The project involved establishing an advanced monitoring site at Kollumerwaard, monitoring for a number of years and evaluating the data, which included a modelling effort. This report contains the technical and scientific documentation of the observatory, a documentation of the TOR database, an evaluation of the O3, NMVOC, CO, CO2, CH4 and PAN data, both from Kollumerwaard and the international TOR network, and a description of the modelled European O3 budget.
- Published
- 1996
28. Scenario Studies on Effects of Methane Emissions Using a 3D Tropospheric Model
- Author
-
LLO, The THP, Beck JP, LLO, The THP, and Beck JP
- Abstract
RIVM rapport:In dit rapport is het resultaat van een vijftal scenario-runs met elkaar vergeleken. Het referentie-scenario wordt gevormd door het CPB European Renaissance scenario (ER0). Volgens dit scenario nemen de methaanemissies toe tot 639 Tg in 2015 (18% over een periode van 25 jaar), hetgeen leidt tot een toename in de concentraties van 1712 ppbv 2 in 1990 tot 2042 ppbv in 2015. Uitgedrukt in termen van klimaatforcering zien we dat deze stijging ongeveer een kwart bijdraagt aan de totale temperatuursstijging ten gevolge van de totale toename in broeikasgassen in dezelfde periode. Volgens het ER0-scenario is de relatieve groei in methaan-concentraties (19.3%) sterker dan de groei in emissies. Dit is het gevolg van het CH4-OH feedback-mechanisme. De effecten hiervan worden echter enigszins onderdrukt door de (in de scenarios veronderstelde) toename in NOx-emissies die het oxiderend vermogen van de troposfeer (OH) verhogen, zonder welke de toename in methaan-concentraties aanzienlijk meer zou bedragen. Verhoogde NOx concentraties leiden evenwel tot een toename in troposferisch ozon dat geldt als een ander broeikasgas. Een vergelijking tussen een Joint-Implementation scenario en een scenario waarbij de emissies van alle antropogene broncategorieen evenredig worden verminderd, maakt duidelijk dat het gezamenlijk nemen van maatregelen op basis van JI tot de mogelijkheden behoort, temeer daar de mogelijke doelen om een CH4-reductie te kunnen bewerkstelligen zich veelal in de niet-OECD landen bevinden., The 3 D global tropospheric model MOGUNTIA was used in a 25-year scenario study to analyse the effects of increasing methane emissions on the oxidising capacity of the atmosphere and methane's contribution to climate forcing. The CH4-emission-reducing measures were for efficiency compared to a continuation of the current trends. The feasibility of a Joint Implementation policy realising these reductions was also brought into focus. This report also gives background information on the methane chemistry and the sources of atmospheric methane.
- Published
- 1995
29. The impact of aircraft exhaust emissions on the atmosphere ; scenario studies with a three dimensional global model
- Author
-
LLO, LAE, Veenstra DL, Beck JP, The THP, Olivier JGJ, LLO, LAE, Veenstra DL, Beck JP, The THP, and Olivier JGJ
- Abstract
RIVM rapport:In dit rapport worden de resultaten beschreven van een studie naar de effecten van vliegtuigemissies op de atmosfeer, met name de veranderingen in de hoge troposfeer. Deze studie is uitgevoerd in het kader van het project "Luchtverontreiniging en Luchtvaart" (LuLu). Het LuLu onderzoeks-programma is opgezet ten behoeve van de wetenschappelijke ondersteuning van de Parlementaire Nota LuLu. Hoofdvragen in deze studie waren: (1) Hoe groot is de toename van de stikstofoxide (NOx) concentraties ten gevolge van vliegtuigemissies op kruishoogte? (2) Wat zijn daarvan de effecten op de concentraties van ozon (O3) en verwante stoffen in de troposfeer? (3) Welke rol spelen processen in vliegcorridors? (4) Wat zijn de effecten van de emissies van toekomstig vliegverkeer? (5) Welke zijn de gevolgen van veranderingen veroorzaakt door vliegverkeer in relatie tot de NMP milieuthema's: het broeikaseffect, aantasting van de ozonlaag, zure depositie en ozontoename op leefniveau? De veranderingen in de concentraties van stikstofoxiden (NOx), salpeterzuur (HNO3), ozon (O3) en het hydroxyl radicaal (OH) veroorzaakt door vliegverkeer zijn berekend met behulp van het mondiale drie-dimensionale chemisch-transport model MOGUNTIA. De berekende relatieve toenames in de achtergrondconcentraties op kruisvluchthoogte (9-12 km) tussen 30-60 graden N, veroorzaakt door huidige vliegtuigemissies, is achtereenvolgens voor NOx: 20-70%, HNO3: 10-20%, O3: 1-4,5% en OH: 5-15%. Deze resultaten zijn consistent met andere studies. In de huidige modelstudies naar effecten van vliegtuigemissies wordt instantane grootschalige menging van de emissies verondersteld waarbij de kleinschalige processen in de uitlaatpluim en de vliegcorridors verwaarloosd worden. Deze processen zijn verdisconteerd in de emissievelden in de voorliggende studie met behulp van een eenvoudige parameterisatie van de zogenaamde sub-grid chemie, ontwikkeld met een vliegtuig-uitlaat-pluimmodel. Hierbij is uitgegaan van een gaussische pluimgro, This report describes the results of a study on the impact of aircraft exhaust emissions on the atmosphere. This study has been carried out within the framework of the Dutch national research programme 'Luchtverontreiniging en Luchtvaart' (Air Pollution and Aviation). This programme has been set up as a scientific contribution to the preparation of the bill on air pollution and aircraft, the 'Nota Luchtverontreiniging en Luchtvaart' (LuLu).The objectives of this study were to study the effects of emissions of nitrogen oxides (NOx) and other exhaust species from aircraft using the three dimensional (3D) model MOGUNTIA, in particular with respect to changes in the upper troposphere. The main questions were: (1) What are the increases of NOx concentrations due to aircraft emissions? (2) What are the effects of the emissions with respect to changes in the concentrations of ozone (O3) and related species? (3) How large are plume and corridor effects? (4) What are the effects of emissions of future air traffic? (5) What are the consequences of aircraft emissions with respect to the in the Netherlands so-called environmental themes: the enhanced greenhouse effect, the depletion of the stratospheric ozone layer, acid deposition and surface pollution by ozone? The changes due to aircraft emissions in the concentrations of NOx, nitric acid (HNO3), O3 and the hydroxyl radical (OH) have been calculated with the global 3D chemical-transport model MOGUNTIA. The calculated relative increases in the background concentrations of NOx, HNO3, O3 and OH at cruising heights (9-12 km) between 30-60 degrees N in 1990 due to aircraft emissions are for NOx: 20-70%, HNO3: 10-20%, O3: 1-4.5% and OH: 5-15%, respectively. These figures are consistent with other studies. However, it must be kept in mind that many uncertainties are left in tropospheric modelling. The chemical processes in an aircraft plume in the upper troposphere occurring before large-scale mixing were studied with an Aircraft E
- Published
- 1995
30. Methane; the other greenhouse gas research and policy in the Netherlands
- Author
-
Amstel AR van, Swart RJ, Krol MS, Beck JP, Bouman AF, Hoek KW van der, Amstel AR van, Swart RJ, Krol MS, Beck JP, Bouman AF, and Hoek KW van der
- Abstract
RIVM rapport:The increase of anthropogenic activities is the main reason for the increase of methane emissions in the Netherlands. Methane is an important greenhouse gas. The most important sources in the Netherlands are landfills, cattle, manure and the exploration, transport and distribution of oil and gas. In this report the emissions of methane are calculated for 1989-1992 using IPCC methodology. Developments in the emissions for the years until 2015 are estimated. Scenario's are used of the Third National Environmental Outlook. The government aim to reduce methane emissions with 10% by the year 2000 will only be effectuated if policies in the oil and gas sector, the livestock sector and the landfill sector are successful. Additional policy measures are feasible in landfill gas recovery and prevention of venting in the oil and gas sector. Cattle reduction are especially effective.
- Published
- 1993
31. NASA High Speed Research Program/Atmospheric Effects of Stratospheric Aircraft. Report on the second annual meeting
- Author
-
Beck JP, Kelder H, Peper JA, Beck JP, Kelder H, and Peper JA
- Abstract
RIVM rapport:Abstract niet beschikbaar, In 1989 the NASA High Speed Research Program (HSRP) started, brought on by an increasing commercial interest in supersonic civil aircraft. In the HSRP framework research on the effects of supersonic exhaust on the global atmosphere is performed. In particular the possible decline of the stratospheric ozone layer induced by NOx from aircraft is studied in a subproject entitled "the Atmospheric Effects of Stratospheric Aircraft (AESA)". The authors of this report visited the second annual meeting of the HSRP/AESA project in Virginia Beach, USA (17 to 22 May 1992). The current report presents the state - of the - art on research on effects of stratospheric aircraft emissions as presented during different sessions.
- Published
- 1993
32. Methane; the other greenhouse gas research and policy in the Netherlands
- Author
-
van Amstel, AR, Swart, RJ, Krol, MS, Beck, JP, Bouman, AF, van der Hoek, KW, van Amstel, AR, Swart, RJ, Krol, MS, Beck, JP, Bouman, AF, and van der Hoek, KW
- Abstract
RIVM rapport:The increase of anthropogenic activities is the main reason for the increase of methane emissions in the Netherlands. Methane is an important greenhouse gas. The most important sources in the Netherlands are landfills, cattle, manure and the exploration, transport and distribution of oil and gas. In this report the emissions of methane are calculated for 1989-1992 using IPCC methodology. Developments in the emissions for the years until 2015 are estimated. Scenario's are used of the Third National Environmental Outlook. The government aim to reduce methane emissions with 10% by the year 2000 will only be effectuated if policies in the oil and gas sector, the livestock sector and the landfill sector are successful. Additional policy measures are feasible in landfill gas recovery and prevention of venting in the oil and gas sector. Cattle reduction are especially effective.
- Published
- 1993
33. 1992 Quadrennial Ozone Symposium. Nieuwe inzichten in ozonvorming en ozonafbraak in de vrije atmosfeer
- Author
-
Woerd HJ van der, Beck JP, Krol MS, Woerd HJ van der, Beck JP, and Krol MS
- Abstract
RIVM rapport:Abstract niet beschikbaar, This report summarises the main results presented during the most recent "Quadrennial Ozone Symposium", held in Charlottesville, Virginia, USA.At the symposium the knowledge on production, loss and transport of ozone in troposphere and stratosphere were highlighted. In the lower troposphere in the Northern Hemisphere ozone is increasing by 1 percent per year. Key questions are how this increase is connected with emissions of NOx, VOC, CH4, and CO, and the role of biomass burning in the tropics. Ozone is decreasing at a rate of 0.5 to 1.5% per year in the stratosphere. The research here is concentrated on the ozone loss in the Arctic regions and heterogeneous reactions on polar stratospheric clouds, background sulphate aerosols and the Pinatubo aerosols.
- Published
- 1992
34. The effect of aircraft emissions on atmospheric ozone in the northern hemisphere
- Author
-
Beck JP, Reeves CE, de Leeuw FAAM, Penkett SA, Beck JP, Reeves CE, de Leeuw FAAM, and Penkett SA
- Abstract
RIVM rapport:The effect of aircraft emissions on tropospheric ozone was studied using a 2-D zonal model, of longitude versus altitude. An emission inventory for the 1987 civil aircraft fleet was constructed based on fuel usage and civil aviation statistics. For the area covered by the model (30 - 60 degrees N) this resulted in emission rates of 2.0, 0.17, 0.43 and 2.5 Mtonnes/year of NO2, SO2, NMHCs and CO respectively. The addition of 1987 civil aircraft emissions to the modelled standard atmosphere caused increases in concentrations of O3 (12% ; 10ppbv), NOx (40%) ; 20 pptv) and OH (10%) between 8-12 km altitude. A doubling and tripling of the 1987 aircraft emissions corresponding to a present day inclusion of military aircraft emissions and a future scenario respectively caused the increase in 03 concentrations to double (19%) and almost triple (25%). Lightning a source of NOx in the natural atmosphere caused increases in concentrations of O3 (12% ; 10ppbv), NOx (40% ; 20 pptv) and OH (10%) between 8-12 km altitude. A doubling and tripling of the 1987 aircraft emissions and a future scenario respectively caused the increase in O3 concentrations to double (19%) and almost triple (25%). Lightning a source of NOx in the natural atmosphere was found to be an important parameter in this study. When this NOx source was omitted the change in O3 between 8-12 km altitude due to the 1987 civil aircraft was increased to 16%.
- Published
- 1990
35. A general description of atmospheric ozone with the accent on changes in its concentration and possible causes
- Author
-
Erisman JW, Beck JP, Erisman JW, and Beck JP
- Abstract
RIVM rapport:Op 4-13 augustus 1988 werd het "Quadrennial Ozone Symposium" en de workshop betreffende "Tropospheric Ozone" gehouden te Gottingen, West-Duitsland. In dit rapport is de stand van zaken op het gebied van onderzoek inzake de mondiale ozonproblematiek samengevat naar aanleiding van het bezoek aan het symposium en de workshop. Dit is gedaan aan de hand van een beschrijving van de verdeling van ozon in de atmosfeer, de verandering en mogelijke processen die hiervoor verantwoordelijk zijn., not available
- Published
- 1988
36. The effects of the conversion of nitrogen oxides in aircraft exhaust plumes in global models
- Author
-
Guus J. M. Velders, Beck Jp, P. F. J. van Velthoven, W.M.F. Wauben, and E. W. Meijer
- Subjects
business.product_category ,Meteorology ,chemistry.chemical_element ,Exhaust gas ,Perturbation (astronomy) ,Nitrogen ,Airplane ,Plume ,chemistry.chemical_compound ,Geophysics ,chemistry ,General Earth and Planetary Sciences ,Nitrogen oxide ,business ,Parametrization ,NOx - Abstract
A parametrization is needed in global models to account for the sub-grid chemical processes taking place in the plume of an aircraft, since these processes can cause the conversion of a considerable amount of the emitted NOx to reservoir species, such as HNO3. For this purpose, the chem- ical conversions of nitrogen oxides in the plume of an air- craft were investigated with a newly developed model. The calculated fractions of dierent nitrogen compounds formed within 24 hours in the exhaust plumes, dierentiated for the global domain and season, were used to modify the original aircraft NOx emissions from the ANCAT emission inven- tory to emissions of various nitrogen compounds and we ap- plied these to the global Chemistry Transport Model KNMI (CTMK). The results obtained imply that neglect of aircraft plume processes in global modeling leads to an overestima- tion of the NOx and O3 perturbations. Compared with a CTMK calculation with unmodied aircraft NOx emissions, the NOx perturbations in the North Atlantic flight corridor (NAFC) decreased by 15%-55%, due to conversions in the plumes. The resulting O3 perturbation decreased by 15%- 25%.
37. Evaluating Patient Participation in Clinical Trials for CLL and SLE in Germany-A Mixed-Methods Study on Enrollment Potential Based on Claims Data.
- Author
-
Kuschel AS, Ernst R, Beck JP, Borchert K, Braun S, Ruppert T, and Meergans M
- Abstract
Background: In recent years, the pharmaceutical industry in Germany has faced a significant decline in the number of clinical trials conducted. Methods: This study evaluates patient participation in clinical trials for oncology and chronic diseases in Germany, integrating quantitative and qualitative research. Data from the Institute for Applied Health Research Berlin (InGef (Institut für angewandte Gesundheitsforschung, Berlin, Germany)), covering about 88% of the German population, and expert interviews were used. Results: In 2022, 84.6% of 47,305 systemic lupus erythematosus patients (SLE) and 11.9% of 102,300 chronic lymphocytic leukemia patients (CLL) received guideline-based care based on study definitions. Eligibility for clinical trials between 2017 and 2022 was estimated for 8272 SLE and 886 CLL patients, with the actual enrolment of 21 of 2221 SLE patients and 86 of 340 CLL patients reflecting the respective potential. Conclusions: Findings indicate an unexploited potential to enroll patients with chronic diseases compared to the relatively higher enrolment rates observed for oncology diseases, such as CLL. Securing the continuation of clinical trials and utilizing the value of trial participation is of importance for strengthening Germany as an innovation hub and for ensuring that patients have timely access to medical innovations.
- Published
- 2024
- Full Text
- View/download PDF
38. Efficacy of sintered Zinc-doped fluorapatite scaffold as an antimicrobial regenerative bone filler for dental applications.
- Author
-
Steyl SK, Jeyapalina S, Griffin A, Krishnamoorthi V, Beck JP, Agarwal J, and Shea J
- Subjects
- Animals, Rats, Bone Substitutes pharmacology, Osteopontin, Stem Cells drug effects, Mandible surgery, Mandible diagnostic imaging, X-Ray Microtomography, Osteocalcin, Adipose Tissue cytology, Anti-Infective Agents pharmacology, Cell Proliferation drug effects, Male, Cells, Cultured, Bone Transplantation methods, Autografts, Spectroscopy, Fourier Transform Infrared, Apatites chemistry, Apatites pharmacology, Bone Regeneration drug effects, Tissue Scaffolds chemistry, Zinc, Osteogenesis drug effects, Cell Differentiation drug effects
- Abstract
Objectives: The objective of this study was to assess whether zinc-doped fluorapatite (ZnFA) could serve as an effective antimicrobial dental bone filler for bone regeneration compared to autografts., Methods: FA and 2 % zinc-doped FA (2ZnFA) were synthesized and characterized in-house. Compressed and sintered FA and 2ZnFA disks were incubated with bacteria to assess antimicrobial properties. Adipose-derived stem cells were cultured on these discs to evaluate the surfaces' ability to support cell growth and promote osteogenic differentiation. Surfaces exhibiting the highest expressions of the bone markers osteopontin and osteocalcin were selected for an in vivo study in a rat mandibular defect model. Twenty rats were divided into 5 groups, equally, and a 5 mm surgical defect of the jaw was left untreated or filled with 2ZnFA, FA, autograft, or demineralized bone matrix (DBM). At 12 weeks, the defects and surrounding tissues were harvested and subjected to microCT and histological evaluations., Results: Standard techniques such as FTIR, ICP-MS, fluoride probe, and XRD revealed the sintered FA and ZnFA's chemical compositions and structures. Bacterial studies revealed no significant differences in surface bacterial adhesion properties between FA and 2ZnFA, but significantly fewer bacterial loads than control titanium discs (p < 0.05). Cell culture data confirmed that both surfaces could support cell growth and promote the osteogenic differentiation of stem cells. MicroCT analysis confirmed statistical similarities in bone regeneration within FA, 2ZnFA, and autograft groups., Conclusion: The data suggests that both FA and 2ZnFA could serve as alternatives to autograft materials, which are the current gold standard. Moreover, these bone fillers outperformed DBM, an allograft material commonly used as a dental bone void filler., Clinical Significance: The use of FA or 2ZnFA for treating mandibular defects led to bone regeneration statistically similar to autograft repair and significantly outperformed the widely used dental bone filler, DBM. Additional translational research may confirm FA-based materials as superior substitutes for existing synthetic bone fillers, ultimately enhancing patient outcomes., Competing Interests: Declaration of competing interest The authors declare that they have no known competing financial interests or personal relationships that could have appeared to influence the work reported in this paper., (Copyright © 2024. Published by Elsevier Ltd.)
- Published
- 2024
- Full Text
- View/download PDF
39. Association between blood markers and the progression of osseointegration in percutaneous prostheses patients-A pilot study.
- Author
-
Miller A, Jeyapalina S, Agarwal JP, and Beck JP
- Subjects
- Humans, Osseointegration, Pilot Projects, Biomarkers, Alkaline Phosphatase, Artificial Limbs, Bone Resorption
- Abstract
Patients implanted with osseointegrated (OI) prosthetic systems have reported vastly improved upper and lower extremity prosthetic function compared with their previous experience with socket-suspension systems. However, OI systems have been associated with superficial and deep-bone infections and implant loosening due, in part, to a failure of the osseointegration process. Although monitoring the osseointegration using circulating biomarkers has clinical relevance for understanding the progression of osseointegration with these devices, it has yet to be established. Ten patients were enrolled in this study. Blood samples were collected at pre-selected times, starting before implantation surgery, and continuing to 12 months after the second surgery. Bone formation markers, bone resorption markers, and circulating amino acids were measured from blood samples. A linear mixed model was generated for each marker, incorporating patient ID and age with the normalized marker value as the response variable. Post hoc comparisons were made between 1 week before Stage 1 Surgery and all subsequent time points for each marker, followed by multiple testing corrections. Serial radiographic imaging of the residual limb containing the implant was obtained during follow-up, and the cortical index (CI) was calculated for the bone at the porous region of the device. Two markers of bone formation, specifically bone-specific alkaline phosphatase (Bone-ALP) and amino-terminal propeptide of type I procollagen (PINP), exhibited significant increases when compared with the baseline levels of unloaded residual bone prior to the initial surgery, and they subsequently returned to their baseline levels by the 12-month mark. Patients who experienced clinically robust osseointegration experienced increased cortical bone thickness at the porous coated region of the device. A medium correlation was observed between Bone-ALP and the porous CI values up to PoS2-M1 (p = .056), while no correlation was observed for PINP. An increase in bone formation markers and the lack of change observed in bone resorption markers likely reflect increased cortical bone formation induced by the end-loading design of the Utah OI device used in this study. A more extensive study is required to validate the correlation observed between Bone-ALP and porous CI values., (Published 2024. This article is a U.S. Government work and is in the public domain in the USA. Journal of Biomedical Materials Research Part B: Applied Biomaterials published by Wiley Periodicals LLC.)
- Published
- 2024
- Full Text
- View/download PDF
40. Sintered fluorapatite scaffolds as an autograft-like engineered bone graft.
- Author
-
Nielson C, Agarwal J, Beck JP, Shea J, and Jeyapalina S
- Subjects
- Rats, Animals, Autografts, Rats, Inbred Lew, Bone Regeneration, Osteogenesis, Tissue Scaffolds, Apatites pharmacology, Durapatite pharmacology
- Abstract
Hydroxyapatite (HA)-based materials are widely used as bone substitutes due to their inherent biocompatibility, osteoconductivity, and bio-absorption properties. However, HA scaffolds lack compressive strength when compared to autograft bone. It has been shown that the fluoridated form of HA, fluorapatite (FA), can be sintered to obtain this desired strength as well as slower degradation properties. Also, FA surfaces have been previously shown to promote stem cell differentiation toward an osteogenic lineage. Thus, it was hypothesized that FA, with and without stromal vascular fraction (SVF), would guide bone healing to an equal or better extent than the clinical gold standard. The regenerative potentials of these scaffolds were tested in 32 Lewis rats in a femoral condylar defect model with untreated (negative), isograft (positive), and commercial HA as controls. Animals were survived for 12 weeks post-implantation. A semi-quantitative micro-CT analysis was developed to quantify the percent new bone formation within the defects. Our model showed significantly higher (p < .05) new bone depositions in all apatite groups compared to the autograft group. Overall, the FA group had the most significant new bone deposition, while the differences between HA, FA, and FA + SVF were insignificant (p > .05). Histological observations supported the micro-CT findings and highlighted the presence of healthy bone tissues without interposing capsules or intense immune responses for FA groups. Most importantly, the regenerating bone tissue within the FA + SVF scaffolds resembled the architecture of the surrounding trabecular bone, showing intertrabecular spaces, while the FA group presented a denser cortical bone-like architecture. Also, a lower density of cells was observed near FA granules compared to HA surfaces, suggesting a reduced immune response. This first in vivo rat study supported the tested hypothesis, illustrating the utility of FA as a bone scaffold material., (Published 2024. This article is a U.S. Government work and is in the public domain in the USA. Journal of Biomedical Materials Research Part B: Applied Biomaterials published by Wiley Periodicals LLC.)
- Published
- 2024
- Full Text
- View/download PDF
41. Mutual Cooperativity of Three Allosteric Sites on the Dopamine D1 Receptor.
- Author
-
Wang X, Hembre EJ, Goldsmith PJ, Beck JP, Svensson KA, Willard FS, and Bruns RF
- Subjects
- Humans, Allosteric Site physiology, Allosteric Regulation physiology, Receptors, G-Protein-Coupled, Dopamine metabolism, Receptors, Dopamine D1 metabolism
- Abstract
An amine-containing molecule called Compound A has been reported by a group from Bristol-Myers Squibb to act as a positive allosteric modulator (PAM) at the dopamine D1 receptor. We synthesized the more active enantiomer of Compound A (BMS-A1) and compared it with the D1 PAMs DETQ and MLS6585, which are known to bind to intracellular loop 2 and the extracellular portion of transmembrane helix 7, respectively. Results from D1/D5 chimeras indicated that PAM activity of BMS-A1 tracked with the presence of D1 sequence in the N-terminal/extracellular region of the D1 receptor, a unique location compared with either of the other PAMs. In pairwise combinations, BMS-A1 potentiated the small allo-agonist activity of each of the other PAMs, while the triple PAM combination (in the absence of dopamine) produced a cAMP response about 64% of the maximum produced by dopamine. Each of the pairwise PAM combinations produced a much larger leftward shift of the dopamine EC
50 than either single PAM alone. All three PAMs in combination produced a 1000-fold leftward shift of the dopamine curve. These results demonstrate the presence of three non-overlapping allosteric sites that cooperatively stabilize the same activated state of the human D1 receptor. SIGNIFICANCE STATEMENT: Deficiencies in dopamine D1 receptor activation are seen in Parkinson disease and other neuropsychiatric disorders. In this study, three positive allosteric modulators of the dopamine D1 receptor were found to bind to distinct and separate sites, interacting synergistically with each other and dopamine, with the triple combination causing a 1000-fold leftward shift of the response to dopamine. These results showcase multiple opportunities to modulate D1 tone and highlight new pharmacological approaches for allosteric modulation of G-protein-coupled receptors., (Copyright © 2023 by The Author(s).)- Published
- 2023
- Full Text
- View/download PDF
42. Phage and Antibiotic Combinations Reduce Staphylococcus aureus in Static and Dynamic Biofilms Grown on an Implant Material.
- Author
-
Joo H, Wu SM, Soni I, Wang-Crocker C, Matern T, Beck JP, and Loc-Carrillo C
- Subjects
- Humans, Staphylococcus aureus, Anti-Bacterial Agents pharmacology, Staphylococcus Phages, Biofilms, Vancomycin pharmacology, Staphylococcal Infections drug therapy
- Abstract
Staphylococcus aureus causes the majority of implant-related infections. These infections present as biofilms, in which bacteria adhere to the surface of foreign materials and form robust communities that are resilient to the human immune system and antibiotic drugs. The heavy use of broad-spectrum antibiotics against these pathogens disturbs the host's microbiome and contributes to the growing problem of antibiotic-resistant infections. The use of bacteriophages as antibacterial agents is a potential alternative therapy. In this study, bioluminescent strains of S. aureus were grown to form 48-h biofilms on polyether ether ketone (PEEK), a material used to manufacture orthopaedic implants, in either static or dynamic growth conditions. Biofilms were treated with vancomycin, staphylococcal phage, or a combination of the two. We showed that vancomycin and staph phages were able to independently reduce the total bacterial load. Most phage-antibiotic combinations produced greater log reductions in surviving bacteria compared to single-agent treatments, suggesting antimicrobial synergism. In addition to demonstrating the efficacy of combining vancomycin and staph phage, our results demonstrate the importance of growth conditions in phage-antibiotic combination studies. Dynamic biofilms were found to have a substantial impact on apparent treatment efficacy, as they were more resilient to combination treatments than static biofilms.
- Published
- 2023
- Full Text
- View/download PDF
43. Ensemble Docking Approach to Mitigate Pregnane X Receptor-Mediated CYP3A4 Induction Risk.
- Author
-
Chen Q, Zhou X, Rehmel J, Steele JP, Svensson KA, Beck JP, Hembre EJ, and Hao J
- Subjects
- Pregnane X Receptor metabolism, Enzyme Induction, Cytochrome P-450 CYP3A metabolism, Receptors, Steroid chemistry, Receptors, Steroid genetics, Receptors, Steroid metabolism
- Abstract
Three structurally closely related dopamine D1 receptor positive allosteric modulators (D1 PAMs) based on a tetrahydroisoquinoline (THIQ) scaffold were profiled for their CYP3A4 induction potentials. It was found that the length of the linker at the C5 position greatly affected the potentials of these D1 PAMs as CYP3A4 inducers, and the level of induction correlated well with the activation of the pregnane X receptor (PXR). Based on the published PXR X-ray crystal structures, we built a binding model specifically for these THIQ-scaffold-based D1 PAMs in the PXR ligand-binding pocket via an ensemble docking approach and found the model could explain the observed CYP induction disparity. Combined with our previously reported D1 receptor homology model, which identified the C5 position as pointing toward the solvent-exposed space, our PXR-binding model coincidentally suggested that structural modifications at the C5 position could productively modulate the CYP induction potential while maintaining the D1 PAM potency of these THIQ-based PAMs.
- Published
- 2023
- Full Text
- View/download PDF
44. The First FDA Approved Early Feasibility Study of a Novel Percutaneous Bone Anchored Prosthesis for Transfemoral Amputees: A Prospective 1-year Follow-up Cohort Study.
- Author
-
Sinclair S, Beck JP, Webster J, Agarwal J, Gillespie B, Stevens P, Gililland J, and Kubiak E
- Subjects
- Male, Humans, Infant, Follow-Up Studies, Prospective Studies, Feasibility Studies, Osseointegration, Amputation, Surgical rehabilitation, Prosthesis Implantation adverse effects, Prosthesis Implantation methods, Prosthesis Design, Amputees rehabilitation, Bone-Anchored Prosthesis adverse effects, Artificial Limbs adverse effects
- Abstract
Objective: Evaluate the safety and efficacy of a novel press-fit bone-anchored prosthesis in an FDA approved study., Design: Single-center, prospective 1-year follow-up cohort study of a percutaneous bone anchored prosthesis., Setting: Veterans Health Administration Hospital., Participants: Ten male Veterans with unilateral transfemoral amputation that occurred at least 6 months prior to enrollment and was not the result of dysvascular disease (N=10)., Interventions: All participants received the novel press-fit Percutaneous Osseointegrated Prosthesis (POP) and a minimum of 10 days supervised rehabilitation therapy., Outcome Measures: Adverse events and radiographs were collected to assess device safety. Temporal assessments of bone density, stomal skin, prosthetic don/doff, functional ambulation, and patient-reported outcome compared our POP to a socket suspension system., Results: Ten male participants mean age 48.8±12.1 years (range, 32-68 y) with mean time since amputation of 9.4± years (range 1-18 y) completed a two-staged implantation protocol and progressed to ambulation with an assistive device by post-operative day 14. Eight of 10 completed all study procedures. One implant loosened at 5 weeks, requiring removal. A second was removed after periprosthetic fracture from a non-device-related fall at 28 weeks. One patient required oral antibiotics for superficial infection. There were significant (P<.05) increases in bone density in the lumbar spine and adjacent to the distal porous coating with no radiographic evidence of bone resorption. Compared to the socket system, the use of POP significantly (P<.05) reduced prosthetic don and doff times and patient-reported prosthetic problem scores. Significant improvements (P<.05) in mean mobility, global health, and walking test scores were also observed., Conclusions: Improvements in bone density, function, and patient reported outcomes were observed with the POP device when compared to a socket suspension system. This Early Feasibility Study established initial safety and effectiveness of the POP device, supporting expanded investigation as an alternative to socket prostheses., (Published by Elsevier Inc.)
- Published
- 2022
- Full Text
- View/download PDF
45. Impact of a Musculoskeletal "Mini-Residency" Professional Development Program on Knee Magnetic Resonance Imaging Orders by Primary Care Providers.
- Author
-
Mulcaire-Jones E, Barker AM, Beck JP, Lawrence P, Cannon GW, and Battistone MJ
- Subjects
- Humans, Knee Joint diagnostic imaging, Magnetic Resonance Imaging, Primary Health Care, Internship and Residency, Musculoskeletal Diseases
- Abstract
Background: The US Department of Veterans Affairs has created a portfolio of educational programs to train primary care providers (PCPs) in the evaluation and management of common musculoskeletal (MSK) conditions. Appropriate resource utilization for evaluation of knee pain, including limiting unnecessary magnetic resonance imaging (MRI) studies, is an important theme of these initiatives. The objective of this study was to report the utilization of knee MRI by PCP providers before and after the MSK education program and to determine the appropriateness of these MRI orders., Methods: Twenty-six PCPs participated in the MSK Mini-Residency educational program held in Salt Lake City between April 2012 and October 2014. Knee MRI orders submitted by these providers 12 months before and 12 months after their participation were reviewed. Magnetic resonance imaging orders were categorized as "inappropriate," "probably inappropriate," or "possibly appropriate," based on accepted guidelines for knee MRI utilization. Differences in the numbers of precourse and postcourse MRI orders for each of these categories were compared using Student t test., Results: Following our program, MRI orders decreased from 130 (precourse) to 93 (postcourse), a reduction of 28% ( p = 0.04). This reduction was observed entirely within the "inappropriate" and "probably inappropriate" categories; the number of orders categorized as "possibly appropriate" increased, but not significantly., Conclusions: The MSK Mini-Residency training program was a successful educational intervention and was associated with a reduction in inappropriate knee MRI utilization for some participants, while keeping appropriate MRI utilization stable., (Copyright © 2022 Written work prepared by employees of the Federal Government as part of their official duties is, under the U.S. Copyright Act, a “work of the United States Government” for which copyright protection under Title 17 of the United States Code is not available. As such, copyright does not extend to the contributions of employees of the Federal Government.)
- Published
- 2022
- Full Text
- View/download PDF
46. A preliminary, observational study using whole-blood RNA sequencing reveals differential expression of inflammatory and bone markers post-implantation of percutaneous osseointegrated prostheses.
- Author
-
Miller A, Jeyapalina S, Agarwal J, Mansel M, and Beck JP
- Subjects
- Amputation, Surgical, Humans, Inflammation genetics, Interleukin-33, Longitudinal Studies, Osseointegration genetics, Pain, Sequence Analysis, RNA, Artificial Limbs
- Abstract
Aims: While the benefits of direct skeletal attachment of artificial limbs are well recognized, device failure due to infection and insufficient osseointegration remain obstacles to obtaining consistently successful outcomes. Currently, the potential for device failure is assessed by subjective pain, clinical function scores, radiographic evidence of bone atrophy, and the presence of radiolucent lines at the bone-implant interface, and subjective pain and function scores. Our hypothesis is that measurable biological indices might add another objective means to assess trends toward bone and stomal healing. This longitudinal cohort study was undertaken to identify potential serological biomarkers suggestive of bone remodeling and the presence of stomal tissue inflammation., Methods: Ten unilateral transfemoral amputee veterans, who were implanted with a percutaneous osseointegrated (OI) skeletal limb docking system, were recruited to participate in this IRB-approved study. Venous blood samples were obtained from before the Stage 1 Surgery up to 1 year following the Stage 2 Surgery. Whole-blood RNA was extracted, sequenced, mapped, and analyzed. Of the significant differentially expressed (DEGs) genes (p<0.05) identified, four genes of interest (IL12B, IL33, COL2A1, and SOST) were validated using qPCR. Enrichment analysis was performed to identify significant (p<0.01) Gene Ontology (GO) terms., Results: Most differentially expressed genes were only detected at PoS1 immediately after the first surgery. Of the significant genes identified, IL12B and IL33 were related to inflammation, and COL2A1 and SOST were associated with bone remodeling. These four genes were identified with greater than 20 log fold-change., Conclusion: Whole-blood RNA-seq data from 10 patients who previously underwent percutaneous osseointegrated lower limb implantation revealed four genes of interest that are known to be involved in inflammation or bone remodeling. If verified in future studies, these genes may serve as markers for predicting optimal bone remodeling and stomal tissue healing following OI device implantation., Competing Interests: Drs Jay Agarwal, Sujee Jeyapalina and James Peter Beck currently own patents for percutaneous implant systems with respect to the design used in the current study. Also, Drs. Jay Agarwal and James Peter Beck were design surgeons for the DJO Surgical (POP) devices used in the associated clinical trial. This does not alter our adherence to PLOS ONE policies on sharing data and materials.
- Published
- 2022
- Full Text
- View/download PDF
47. A concise review on hPXR ligand-recognizing residues and structure-based strategies to alleviate hPXR transactivation risk.
- Author
-
Liu T, Beck JP, and Hao J
- Abstract
The human pregnane X receptor (hPXR) regulates the expression of major drug metabolizing enzymes. A wide range of drug candidates bind and activate hPXR, and hence are at risk of increasing drug-drug interactions and reducing clinical efficacy. hPXR structural features that function as hot spots for ligand binding are identified and highlighted in this concise review. Based on literature structure-activity relationship data as case studies, structure-based strategies to mitigate hPXR transactivation are summarized for medicinal chemists., Competing Interests: All the authors are employees of Eli Lilly and Company., (This journal is © The Royal Society of Chemistry.)
- Published
- 2022
- Full Text
- View/download PDF
48. Fluorapatite and fluorohydroxyapatite apatite surfaces drive adipose-derived stem cells to an osteogenic lineage.
- Author
-
Jeyapalina S, Hillas E, Beck JP, Agarwal J, and Shea J
- Subjects
- Hydroxyapatites, Stem Cells, Apatites, Osteogenesis
- Abstract
Purpose: Hydroxyapatite (HA) scaffolds are common replacement materials used in the clinical management of critical-sized bone defects. This study was undertaken to examine the potential benefits of fluoridated derivatives of hydroxyapatite, fluorapatite (FA), and fluorohydroxyapatite (FHA) as bone scaffolds in conjunction with adipose-derived stem cells (ADSCs). If FHA and FA surfaces could drive the differentiation of stem cells to an osteogenic phenotype, the combination of these ceramic scaffolds with ADSCs could produce materials with mechanical strength and remodeling potential comparable to autologous bone. This study was designed to investigate the ability of the apatite surfaces HA, FA, and FHA produced at different sintering temperatures to drive ADSCs toward osteogenic lineages., Methods: HA, FHA, and FA surfaces sintered at 1150 °C and 1250 °C were seeded with ADSCs and evaluated for cell growth and gene and protein expression of osteogenic markers at 2 and 10 days post-seeding., Results: In vitro, ADSC cells were viable on all surfaces; however, differentiation of these cells into osteoblastic lineage only observed in apatite surfaces. ADSCs seeded on FA and FHA expressed genes and proteins related to osteogenic differentiation markers to a greater extent by Day 2 when compared to HA and cell culture controls. By day 10, HA, FA, and FHA all expressed more bone differentiation markers compared to cell culture controls., Conclusion: FA and FHA apatite scaffolds may promote the differentiation of ADSCs at an earlier time point than HA surfaces. Combining apatite scaffolds with ADSCs has the potential to improve bone regeneration following bone injury., (Published by Elsevier Ltd.)
- Published
- 2022
- Full Text
- View/download PDF
49. Discovery and Early Clinical Development of LY3202626, a Low-Dose, CNS-Penetrant BACE Inhibitor.
- Author
-
McKinzie DL, Winneroski LL, Green SJ, Hembre EJ, Erickson JA, Willis BA, Monk SA, Aluise CD, Baker TK, Lopez JE, Hendle J, Beck JP, Brier RA, Boggs LN, Borders AR, Cocke PJ, Garcia-Losada P, Lowe SL, Mathes BM, May PC, Porter WJ, Stout SL, Timm DE, Watson BM, Yang Z, and Mergott DJ
- Subjects
- Amyloid Precursor Protein Secretases metabolism, Animals, Aspartic Acid Endopeptidases metabolism, Blood-Brain Barrier physiology, Brain metabolism, Crystallography, X-Ray, Dogs, Drug Stability, Heterocyclic Compounds, 2-Ring chemical synthesis, Heterocyclic Compounds, 2-Ring pharmacokinetics, Humans, Madin Darby Canine Kidney Cells, Male, Mice, Microsomes, Liver metabolism, Molecular Structure, Protease Inhibitors chemical synthesis, Protease Inhibitors metabolism, Protease Inhibitors pharmacokinetics, Protein Binding, Pyrazines chemical synthesis, Pyrazines pharmacokinetics, Pyrroles chemical synthesis, Pyrroles pharmacokinetics, Rats, Structure-Activity Relationship, Amyloid Precursor Protein Secretases antagonists & inhibitors, Aspartic Acid Endopeptidases antagonists & inhibitors, Heterocyclic Compounds, 2-Ring pharmacology, Protease Inhibitors pharmacology, Pyrazines pharmacology, Pyrroles pharmacology
- Abstract
The beta-site APP cleaving enzyme 1, known as BACE1, has been a widely pursued Alzheimer's disease drug target owing to its critical role in the production of amyloid-beta. We have previously reported the clinical development of LY2811376 and LY2886721. LY2811376 advanced to Phase I before development was terminated due to nonclinical retinal toxicity. LY2886721 advanced to Phase II, but development was halted due to abnormally elevated liver enzymes. Herein, we report the discovery and clinical development of LY3202626, a highly potent, CNS-penetrant, and low-dose BACE inhibitor, which successfully addressed these key development challenges.
- Published
- 2021
- Full Text
- View/download PDF
50. [Transcutaneous Osseointegrated Prosthetic Systems (TOPS) for Transfemoral Amputees - A Six-Year Retrospective Analysis of the Latest Prosthetic Design in Germany].
- Author
-
Ranker A, Örgel M, Beck JP, Krettek C, and Aschoff HH
- Subjects
- Germany epidemiology, Humans, Middle Aged, Retrospective Studies, Treatment Outcome, Amputation, Surgical rehabilitation, Amputees psychology, Artificial Limbs, Bone-Anchored Prosthesis, Osseointegration, Prosthesis Design
- Abstract
Purpose: A retrospective analysis of clinical outcomes and complication rates of patients treated with the latest implant design of the so-called Endo-Exo-Femoral Prosthesis (EEFP) was performed. The aim is to gain specific information on long-term complications of this treatment-method., Methods: In January 2019, data of all transfemoral amputees who were treated with TOPS at an acute clinic in Schleswig-Holstein from 2010 to 2016 were retrospectively analysed. This was done with special consideration of postoperative complications. For this purpose, all examination findings from routine clinical follow-up examinations were used. The complications were divided into stoma problems, orthopaedic-technical (OT) problems, fractures and explantations. All EEFPs had the same implant design (3rd generation). This implant is currently the only TOPS in Germany that is clinically used. Descriptive statistics as well as ratio information about occurred complications were calculated., Results: A total of 68 implantations were performed during this period. Average observation time was 6.32 years (±2.16 years). The mean age of the patients was 51.84 years±12.12 years. Cause of amputation was mainly trauma (82,35%). Stoma-associated problems had the highest incidence (7%) among all observed patient-related complications and posed the greatest challenges during the rehabilitation process. Looking only at surgical complications, 81% had no complications at all. In total, 15% had technical problems, 6% had peri-prosthetic fractures, 7% had stoma problems and 3% had to be explanted due to infection., Conclusion: The analysis of collected data shows that TOPS (here the 3rd generation EEFP) can be a successful alternative treatment method to shaft prostheses after transfemoral amputation. The indication should only be given after the failure of a shaft-prosthesis and contraindications must be comprehensively excluded. The greatest challenges in the rehabilitation process are the avoidance of stoma complications, infections and OT-problems. The rehabilitation of amputees treated with TOPS therefore requires an interdisciplinary, specialized rehabilitation team and lifelong rehabilitative care., Competing Interests: Die Autorinnen/Autoren geben an, dass kein Interessenkonflikt besteht., (Thieme. All rights reserved.)
- Published
- 2020
- Full Text
- View/download PDF
Catalog
Discovery Service for Jio Institute Digital Library
For full access to our library's resources, please sign in.