36 results on '"Cuperus T"'
Search Results
2. Surveillance zoönosen in vleeskalveren 2022
- Author
-
Cuperus, T., Wit, B., Wullings, B., Hoekstra, J., van Hoek, A., van Buuren, C., Dierikx, C., van Duijkeren, E., Hengeveld, P., Opsteegh, M., Cuperus, T., Wit, B., Wullings, B., Hoekstra, J., van Hoek, A., van Buuren, C., Dierikx, C., van Duijkeren, E., Hengeveld, P., and Opsteegh, M.
- Abstract
Dieren kunnen ziekteverwekkers bij zich dragen waarvan mensen ook ziek kunnen worden. De ziekten die hierdoor worden veroorzaakt, noemen we zoönosen. In 2022 is de mest en neus van vleeskalveren op180 Nederlandse bedrijven onderzocht. Ook is bij 55 kalverhouders,gezinsleden en medewerkers onderzocht of ze de ziekteverwekkers bij zich dragen. Het RIVM, de NVWA en WFSR (Wageningen Food Safety Research) hebben dit onderzoek gedaan.Het onderzoek richt zich op verschillende ziekteverwekkende bacteriën.De belangrijkste zijn Campylobacter, STEC, Listeria en Salmonella.Daarnaast is gekeken naar ESBL-producerende bacteriën, colistine-resistente bacteriën en MRSA. Deze laatste zijn belangrijk omdat veel soorten antibiotica daar niet tegen werken.De meeste van deze ziekteverwekkers kunnen bij mensen diarree veroorzaken, maar bij mensen met een kwetsbare gezondheid kunnen infecties ernstiger verlopen. De ziekteverwekkers zitten meestal in de darmen van de dieren en dus ook in de mest. Het vlees kan tijdens de slacht besmet raken. Het is daarom belangrijk om kalfsvlees goed gaar te eten.Campylobacter kwam het meeste voor en is op 96 procent van de bedrijven gevonden. Bij de veehouders en gezinsleden is deze bacterie bij 5 personen gevonden. Het waren wel andere typen Campylobacter-bacteriën dan die de dieren op de bijbehorende bedrijven bij zich droegen. Deze mensen kunnen op een andere manier met Campylobacterbesmet zijn geraakt, bijvoorbeeld via voedsel of andere dieren.STEC-bacteriën, Listeria en Salmonella kwamen wat minder vaak voor, namelijk op 66 procent (STEC), 20 procent (Listeria) en 15 procent (Salmonella) van de bedrijven. Deze drie bacteriën zijn vaker gevonden bij bedrijven met zogenoemde rosé kalveren dan bij bedrijven met blanke kalveren. Twee personen droegen STEC bij zich en één deelnemer Listeria. Salmonella is niet bij de deelnemers gevonden. ESBL-producerende bacteriën zijn op 27 procent van de bedrijven gevonden en bij 3 deelnemers. Het percentag
- Published
- 2023
3. Surveillance zoönosen in vleeskalveren 2022
- Author
-
Cuperus, T, Wullings, B, Hoekstra, J, van Hoek, A, Hengeveld, P, Dierikx, C, van Duijkeren, E, Opsteegh, M, Cuperus, T, Wullings, B, Hoekstra, J, van Hoek, A, Hengeveld, P, Dierikx, C, van Duijkeren, E, and Opsteegh, M
- Abstract
RIVM rapport:Dit rapport bevat een erratum d.d. 04-12-2023 op pagina 89. Dieren kunnen ziekteverwekkers bij zich dragen waarvan mensen ook ziek kunnen worden. De ziekten die hierdoor worden veroorzaakt, noemen we zoönosen. In 2022 is de mest en neus van vleeskalveren op 180 Nederlandse bedrijven onderzocht. Ook is bij 55 kalverhouders, gezinsleden en medewerkers onderzocht of ze de ziekteverwekkers bij zich dragen. Het RIVM, de NVWA(Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit) en WFSR(Wageningen Food Safety Research ) (Wageningen Food Safety Research) hebben dit onderzoek gedaan. Het onderzoek richt zich op verschillende ziekteverwekkende bacteriën. De belangrijkste zijn Campylobacter, STEC(Shigatoxineproducerende E. coli-stammen), Listeria en Salmonella. Daarnaast is gekeken naar ESBL(Extended spectrum beta-lactamases)-producerende bacteriën, colistineresistente bacteriën en MRSA(Methicilline-resistente Staphylococcus aureus ). Deze laatste zijn belangrijk omdat veel soorten antibiotica daar niet tegen werken. De meeste van deze ziekteverwekkers kunnen bij mensen diarree veroorzaken, maar bij mensen met een kwetsbare gezondheid kunnen infecties ernstiger verlopen. De ziekteverwekkers zitten meestal in de darmen van de dieren en dus ook in de mest. Het vlees kan tijdens de slacht besmet raken. Het is daarom belangrijk om kalfsvlees goed gaar te eten. Campylobacter kwam het meeste voor en is op 96 procent van de bedrijven gevonden. Bij de veehouders en gezinsleden is deze bacterie bij 5 personen gevonden. Het waren wel andere typen Campylobacterbacteriën dan die de dieren op de bijbehorende bedrijven bij zich droegen. Deze mensen kunnen op een andere manier met Campylobacter besmet zijn geraakt, bijvoorbeeld via voedsel of andere dieren. STEC-bacteriën, Listeria en Salmonella kwamen wat minder vaak voor, namelijk op 66 procent (STEC), 20 procent (Listeria) en 15 procent (Salmonella) van de bedrijven. Deze drie bacteriën zijn vaker gevonden bij bedrijven met zogenoemde rosé kalveren d, This report contains an erratum d.d. 04-12-2023 on page 89. Animals can carry pathogens that can also cause disease in humans. Such diseases are known as zoonoses. In 2022 manure and nose swabs of veal calves was investigated at 180 Dutch farms. In addition, 55 livestock farmers, family members and employees were also tested for these pathogens. The study was carried out by RIVM, the Netherlands Food and Consumer Product Safety Authority (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, NVWA) and WFSR (Wageningen Food Safety Research). The study focuses on multiple pathogenic bacteria. The most important are Campylobacter, STEC, Listeria and Salmonella. In addition ESBL-producing bacteria, colistin-resistent bacteria and MRSA are investigated. These bacteria are important because they are resistant to multiple groups of antibiotics. Most of these pathogens usually cause diarrhea in humans, but the infections can sometimes be more severe in vulnerable populations. The pathogens are usually present in the animal’s intestines and therefore end up in the manure as well. Meat can become contaminated during slaughter. It is therefore important to only eat veal that has been thoroughly cooked. Of the investigated pathogens, Campylobacter was found most frequently, namely at 96% of the farms. Among livestock farmers and family members, Campylobacter was found in 5 persons. The types of Campylobacter carried by the humans were different from the types found in the calves on their farms. These people could be infected by Campylobacter by other routes, for example via food or other animals. Shigatoxigenic Escherichia coli (STEC) bacteria, Listeria and Salmonella were found less, on 66% (STEC), 20% (Listeria) and 15% (Salmonella) of the farms. These three bacteria were found more often on farms with so called rosé calves then on farms with white calves. Two persons carried STEC and one person Listeria. Salmonella was not found in human participants. ESBL-producing bacteria were found o
- Published
- 2023
4. Surveillance zoönosen in melkvee 2021
- Author
-
Cuperus, T., Opsteegh, M., van der Ark, K., Neppelenbroek, N., Wit, B., Wullings, B., Kool, J., Dierikx, C., van Duijkeren, E., van den Hoek, A., Hengeveld, P., Bos, M., Kuipers, E., Giessen, Cuperus, T., Opsteegh, M., van der Ark, K., Neppelenbroek, N., Wit, B., Wullings, B., Kool, J., Dierikx, C., van Duijkeren, E., van den Hoek, A., Hengeveld, P., Bos, M., Kuipers, E., and Giessen
- Abstract
Dieren kunnen ziekteverwekkers bij zich dragen waar mensen ook ziek van kunnen worden. De ziekten die hierdoor worden veroorzaakt, noemen we zoönosen. In 2021 onderzochten het RIVM, de NVWA en WFSR (Wageningen Food Safety Research) hoe vaak een aantal van deze ziekteverwekkers voorkwamen bij melkvee op 185 Nederlandse melkveebedrijven. Ook hebben 107 melkveehouders, gezinsleden en medewerkers aan dit onderzoek meegedaan om te kijken of zij deze ziekteverwekkers ook bij zich dragen. Bij de onderzochte koeien en kalveren komen een aantal ziekteverwekkers vaak voor. Ze zitten in de darmen van de dieren en dus ook in de mest. Melk kan tijdens het melken in aanraking komen met mest en op die manier besmet raken. Mensen kunnen de kans op een besmetting verkleinen door geen rauwe melk of rauwe melkproducten, zoals kaas, te consumeren. Het vlees kan tijdens de slacht besmet raken. Het is daarom belangrijk om rundvlees goed gaar te eten. Het RIVM heeft gekeken of dezelfde ziekteverwekkers in de ontlasting of in de neus van deze mensen voorkwamen. De meeste van deze ziekteverwekkers veroorzaken bij mensen diarree, maar soms kunnen infecties ernstiger verlopen. Daarnaast is er naar ESBL-producerende bacteriën en MRSA gekeken, omdat belangrijke groepen antibiotica daar niet tegen werken. Van de onderzochte ziekteverwekkers kwam Campylobacter het meest voor bij het melkvee: op 91 procent van de bedrijven. Bij de veehouders en gezinsleden werd Campylobacter bij 1 persoon gevonden. Het hoge percentage bij de dieren is dus niet direct terug te zien bij de veehouders. Daarnaast kwamen de Listeria en STEC-bacteriën regelmatig voor bij melkvee; namelijk op 34 procent (Listeria) en 21 procent (STEC) van de bedrijven. Twee deelnemers van de veehouders en gezinsleden droegen Listeria bij zich en één deelnemer STEC. ESBL-producerende bacteriën zijn op 8 procent van de bedrijven gevonden en bij 3 deelnemers. Het percentage bij de deelnemers is ongeveer hetzelfde als bij de Nederlands
- Published
- 2022
5. Surveillance zoönosen in melkvee 2021
- Author
-
Cuperus, T, Opsteegh, M, van der Ark, K, Neppelenbroek, N, Wit, B, Wullings, B, Kool, J, Dierikx, C, van Duijkeren, E, van der Hoek, A, Hengeveld, P, Bos, M, Kuijpers, E, van der Giessen, J, Cuperus, T, Opsteegh, M, van der Ark, K, Neppelenbroek, N, Wit, B, Wullings, B, Kool, J, Dierikx, C, van Duijkeren, E, van der Hoek, A, Hengeveld, P, Bos, M, Kuijpers, E, and van der Giessen, J
- Abstract
RIVM rapport:Dieren kunnen ziekteverwekkers bij zich dragen waar mensen ook ziek van kunnen worden. De ziekten die hierdoor worden veroorzaakt, noemen we zoönosen. In 2021 onderzochten het RIVM, de NVWA en WFSR (Wageningen Food Safety Research) hoe vaak een aantal van deze ziekteverwekkers voorkwamen bij melkvee op 185 Nederlandse melkveebedrijven. Ook hebben 107 melkveehouders, gezinsleden en medewerkers aan dit onderzoek meegedaan om te kijken of zij deze ziekteverwekkers ook bij zich dragen. Bij de onderzochte koeien en kalveren komen een aantal ziekteverwekkers vaak voor. Ze zitten in de darmen van de dieren en dus ook in de mest. Melk kan tijdens het melken in aanraking komen met mest en op die manier besmet raken. Mensen kunnen de kans op een besmetting verkleinen door geen rauwe melk of rauwe melkproducten, zoals kaas, te consumeren. Het vlees kan tijdens de slacht besmet raken. Het is daarom belangrijk om rundvlees goed gaar te eten. Het RIVM heeft gekeken of dezelfde ziekteverwekkers in de ontlasting of in de neus van deze mensen voorkwamen. De meeste van deze ziekteverwekkers veroorzaken bij mensen diarree, maar soms kunnen infecties ernstiger verlopen. Daarnaast is er naar ESBL-producerende bacteriën en MRSA gekeken, omdat belangrijke groepen antibiotica daar niet tegen werken. Van de onderzochte ziekteverwekkers kwam Campylobacter het meest voor bij het melkvee: op 91 procent van de bedrijven. Bij de veehouders en gezinsleden werd Campylobacter bij 1 persoon gevonden. Het hoge percentage bij de dieren is dus niet direct terug te zien bij de veehouders. Daarnaast kwamen de Listeria en STEC-bacteriën regelmatig voor bij melkvee; namelijk op 34 procent (Listeria) en 21 procent (STEC) van de bedrijven. Twee deelnemers van de veehouders en gezinsleden droegen Listeria bij zich en één deelnemer STEC. ESBL-producerende bacteriën zijn op 8 procent van de bedrijven gevonden en bij 3 deelnemers. Het percentage bij de deelnemers is ongeveer hetzelfde als bij de Nederlandse bevo, Animals can carry pathogens that can also cause disease in humans. Such diseases are known as zoonoses. In 2021, RIVM, the Netherlands Food and Consumer Product Safety Authority (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, NVWA) and WFSR (Wageningen Food Safety Research) investigated how regularly some of these pathogens occur in dairy cattle. This study involved dairy cattle at 185 Dutch dairy farms as well as 107 livestock farmers, family members and employees. A number of pathogens occur frequently on the investigated dairy cattle farms. They are present in the animals’ intestines and therefore end up in the manure as well. Dairy can become contaminated during milking when it comes into contact with manure. Humans can lower the risk of infection by not consuming raw milk or raw milk products, such as cheese. Meat can become contaminated during slaughter. It is therefore important to only eat beef that has been thoroughly cooked. RIVM assessed whether the same pathogens also occurred in the faeces or nose of the investigated persons. Most of these pathogens usually cause diarrhoea in humans, but the infections can sometimes be more severe. RIVM also tested for the presence of bacteria that produce extended-spectrum beta-lactamase (ESBL) and methicillin-resistant Staphylococcus aureus (MRSA), as these bacteria are resistant to important groups of antibiotics. Of the investigated pathogens, Campylobacter was found most frequently, namely in dairy cattle on 91% of the farms. Among livestock farmers and family members, Campylobacter was found in 1 person. The high percentage of Campylobacter in animals is not reflected in the farmers. In addition, Listeria and shigatoxigenic Escherichia coli (STEC) bacteria were found regularly in dairy cattle, namely on 34% (Listeria) and 21% (STEC) of the dairy cattle farms. Two human participants carried Listeria and one participant carried STEC. ESBL-producing bacteria were found on 8% of the dairy cattle farms and in 3 human partici
- Published
- 2022
6. Staat van Zoönosen 2020
- Author
-
Vlaanderen, F, Cuperus, T, Keur, I, De Rosa, M, Rozendaal, H, Friesema, I, Rietveld, A, van der Poel, W, Franz, E, and Maassen, K
- Subjects
Life Science ,RIVM rapport 2021-0190 ,Virology & Molecular Biology ,Virologie & Moleculaire Biologie - Abstract
Zoonoses are infectious diseases that can be transmitted from animals to humans. Each year, at the request of the Netherlands Food and Consumer Product Safety Authority, RIVM prepares an overview of the most important zoonoses and indicates their prevalence in the Netherlands. The zoonoses in question are those that physicians and veterinarians have to report to the municipal health service (for people) or the Netherlands Food and Consumer Product Safety Authority (for animals). Policymakers can use this information to take effective measures when necessary. The most important development in 2020 was the outbreak in March of the novel coronavirus (SARS-CoV-2) in the Netherlands, the virus that causes COVID-19. It turned out that, in addition to humans, animals could also become infected, in particular minks. The government was planning to take measures to prevent minks from transmitting the coronavirus to humans. However, the number of infections under minks continued to increase. As a result, a decision was taken in 2020 to stop with mink farming in the Netherlands sooner than previously agreed upon. Another important development was the first infection of the West Nile virus in a bird (warbler) that was reported in the Netherlands. This virus is present in birds and is transmitted by mosquitoes who feed on the blood of infected birds. These mosquitoes transmit the virus to other birds and sometimes also to humans and mammals such as horses. In October 2020, the virus was found for the first time in the Netherlands in 8 different persons. Most persons infected with the virus do not become sick. About 1 out of every 5 infected persons develops mild flulike symptoms such as fever, headache, and muscle aches. Only 1% of infected persons develop a serious illness, such as encephalitis. Each year, the State of Zoonoses deals with a different theme. This year, the theme is ‘emerging zoonoses’. These are novel or familiar zoonoses for which the number of infections can suddenly increase rapidly. The theme this year deals with a number of emerging zoonoses which could suddenly increase in the Netherlands via wild animals, livestock, pets, and ticks and what is being done to prevent this from occurring. Zoönosen zijn infectieziekten die van dier op mens kunnen worden overgedragen. Het RIVM maakt in opdracht van de NVWA elk jaar een overzicht van de belangrijkste zoönosen en geeft aan hoe vaak ze in Nederland voorkomen. Het gaat om de zoönosen die artsen en dierenartsen moeten melden bij de GGD (voor mensen) of de NVWA (voor dieren). Beleidsmakers kunnen deze informatie gebruiken om, als het nodig is, effectieve maatregelen te treffen. De belangrijkste ontwikkeling in 2020 was de uitbraak in maart van het nieuwe coronavirus (SARS-CoV-2) in Nederland, het virus dat de ziekte COVID-19 veroorzaakt. Naast mensen bleken ook dieren, en vooral nertsen, besmet te kunnen worden. De overheid wilde met maatregelen voorkomen dat nertsen het coronavirus zouden overdragen op mensen. Toch bleef het aantal besmettingen onder nertsen stijgen. Daarom is in 2020 besloten om eerder dan was afgesproken te stoppen met de nertsenhouderij in Nederland. Een andere belangrijke ontwikkeling was de eerste besmetting met het westnijlvirus in Nederland bij een vogel (grasmus). Dit virus komt voor bij vogels en wordt overgebracht door muggen die zich voeden met bloed van besmette vogels. Deze muggen verspreiden het virus naar andere vogels en soms ook naar mensen en zoogdieren, zoals paarden. In oktober 2020 is het virus voor het eerst bij 8 mensen in Nederland vastgesteld. De meeste mensen worden niet ziek van een infectie met het virus. Ongeveer 1 op de 5 van de besmette mensen krijgt milde griepachtige symptomen zoals koorts, hoofdpijn en spierpijn. Slechts 1 procent van de besmette mensen krijgt een ernstige ziekte, zoals hersenontsteking. De Staat van Zoönosen behandelt elk jaar een thema. Dit jaar is het thema “emerging zoonoses”. Dat zijn nieuwe of bekende zoönosen, waarvan het aantal besmettingen plotseling sterk kan toenemen. Het thema gaat in op een aantal emerging zoönoses die via wilde dieren, vee, huisdieren en teken in Nederland plotseling zouden kunnen toenemen en wat er wordt gedaan om dit te voorkomen.
- Published
- 2021
7. Seoulvirus bij gehouden ratten in Nederland
- Author
-
Maas, M, Cuperus, T, de Vries, A, Fonville, MTM, Jaarsma, R, Hoornweg, TE, and Opsteegh, M
- Subjects
RIVM rapport 2019-0097 - Abstract
Ratten kunnen het seoulvirus bij zich dragen. Dit virus kan op mensen worden overdragen als zij in contact komen met urine, keutels of speeksel van besmette ratten. Het RIVM heeft daarom onderzoek gedaan bij 175 ratten van 29 particuliere eigenaren, 7 hobbyfokkers en 9 commerciële fokkers van (voeder)ratten in Nederland. Eén rat van een particuliere eigenaar droeg het virus bij zich. Bij 1 hobbyfokker was een kwart van de geteste ratten besmet. Bij 2 commerciële (voeder)rattenfokkers was dit ongeveer de helft van de geteste ratten. Hoeveel besmette ratten er in Nederland precies zijn, is moeilijk te bepalen. Het is niet bekend hoeveel ratten er in Nederland worden gehouden en gefokt. Ook blijken er veel ratten uit het buitenland te worden ingevoerd. Sinds 2016 is seoulvirus bij 5 patiënten in Nederland aangetoond. Ze hadden allemaal contact gehad met tamme huisdierratten of voederratten. Om te voorkomen dat meer mensen ziek worden is betere voorlichting voor particulieren en bedrijven belangrijk. Bijvoorbeeld over de mate waarin seoulvirus voorkomt, over ziekteverschijnselen en over hygiënemaatregelen. Een voorbeeld is handen wassen na contact met ratten. Of het nat maken van het strooisel bij het schoonmaken van de kooi om te voorkomen dat verzorgers besmette stofdeeltjes inademen. Om te voorkomen dat seoulvirus binnen en tussen bedrijven wordt verspreid, zijn maatregelen nodig. Welke maatregelen effectief en haalbaar zijn, moet nog worden onderzocht. Een klein deel van de mensen die geïnfecteerd raken met seoulvirus wordt ziek. Meestal krijgen ze milde klachten zoals grieperigheid. Soms ontstaan klachten zoals koorts, overgeven, diarree, algehele malaise, spierzwakte in de benen en lage rugpijn. Heel soms zijn de klachten ernstiger: zoals leverontsteking, nierfalen of inwendige bloedingen. Ratten worden zelf niet ziek van het virus.
- Published
- 2020
8. Staat van Zoönosen 2018
- Author
-
Vlaanderen, F, Uiterwijk, M, Cuperus, T, Keur, I, de Rosa, M, Rozendaal, H, Koene, M, Schreurs, H, Nijsse, R, Nielen, M, Friesema, I, van Pelt, W, Franz, E, Hogerwerf, L, Opsteegh, M, and Maassen, K
- Subjects
RIVM rapport 2019-0185 - Abstract
Zoönosen zijn infectieziekten die van dieren naar mensen kunnen worden overgedragen. Evenals in vorige jaren waren er in 2018 geen opmerkelijke veranderingen te zien in de mate waarin zoönosen voorkomen in Nederland. Ook in 2018 zorgden bacteriële infecties via voedsel, zoals Campylobacter, Listeria monocytogenes, Salmonella en STEC, voor de meeste infecties bij mensen. Het aantal mensen met een STEC-infectie is, na de daling van de afgelopen jaren, weer iets gestegen ten opzichte van 2017. In 2014 is het aantal gevallen van leptospirose sterk gestegen, waarna het aantal langzaam is afgenomen. De ziekte kan onder andere worden opgelopen door te zwemmen in oppervlaktewater dat met rattenurine is besmet. Ook in 2018 is het aantal gevallen weer lager, maar nog wel hoger dan voor 2014. Teken kunnen diverse zoönosen overbrengen. De ziekte van Lyme is de bekendste en komt het meest voor. Een minder bekende zoönose is een infectie met Borrelia miyamotoi. In 2018 is voor de tweede keer in Nederland bij iemand deze diagnose gesteld. Net als in de afgelopen drie jaar zijn de Nederlandse vogels (vooral merels) ook in 2018 hard getroffen door het Usutuvirus. Deze zoönose veroorzaakte nauwelijks ernstige ziekteverschijnselen bij mensen. Dit blijkt uit de Staat van Zoönosen 2018. Het RIVM geeft elk jaar een overzicht van de zoönosen die voor Nederland van belang zijn en welke ontwikkelingen daarin te zien zijn. Het gaat om de zoönosen die onder andere vanwege hun besmettelijkheid moeten worden gemeld bij de GGD (voor mensen) of de NVWA (voor dieren). Het themahoofdstuk van de Staat van Zoonosen gaat dit jaar over preventie van zoönosen, met de nadruk op de productieketen van dierlijk voedsel. Het hoofdstuk geeft onder andere een globaal overzicht van maatregelen in Nederland om zoönosen bij mensen te voorkomen. Zo worden melkgeiten gevaccineerd tegen q-koorts. Het personeel van slachterijen treft hygiënemaatregelen om te voorkomen dat zij zichzelf en het vlees besmetten. Voorbeelden daarvan zijn bedrijfskleding dragen, handen wassen en niet eten, roken of drinken tijdens de werkzaamheden. Ook kunnen consumenten thuis besmetting voorkomen, bijvoorbeeld door hun eten onder de juiste temperaturen te bewaren.
- Published
- 2020
9. Onderzoek zoönosen in de vleesveehouderij in 2017
- Author
-
Cuperus, T, Opsteegh, M, Wit, B, Dierikx, C, Hengeveld, P, Dam, C, Uiterwijk, M, Roelfsema, J, van Hoek, A, and van der Giessen, J
- Subjects
Salm ,ESBL-producerende E.coli ,prevalence ,Cryptosporidium ,Campylobacter ,runderen ,prevalentie ,zoonoses ,ESBL-producing E.coli ,STEC ,beef cattle ,RIVM rapport 2019-0081 ,Salmonella ,cattle ,vleesvee ,zoönosen - Abstract
Dieren kunnen ziekteverwekkers bij zich dragen waar mensen ook ziek van kunnen worden. De ziekten die ze veroorzaken heten ook wel zoönosen. In 2017 onderzochten het RIVM en de NVWA hoe vaak enkele van deze ziekteverwekkers voorkwamen bij runderen die gefokt worden voor hun vlees. Hiervoor zijn runderen op 196 bedrijven onderzocht. Daarnaast hebben 129 veehouders, gezinsleden en medewerkers meegedaan aan dit onderzoek. Het RIVM heeft gekeken of dezelfde ziekteverwekkers ook bij de deelnemers voorkwamen. De meeste van deze ziekteverwekkers veroorzaken diarree, maar soms kunnen infecties ernstiger verlopen. Er is ook naar ESBL-producerende bacteriën gekeken, omdat zij ongevoelig zijn voor een groep antibiotica. Bij de onderzochte runderen komen een aantal ziekteverwekkers vaak voor. Ze zitten in de darmen van de dieren en dus ook in de mest. Het vlees kan besmet raken in het slachthuis als er mest op het vlees komt. Mensen kunnen een besmetting voorkomen door alleen rundvlees te eten als het goed gaar is. Ook is het belangrijk te voorkomen dat ander voedsel in contact komt met rauw vlees. Vooral de bacterie Campylobacter kwam veel voor bij de runderen: op 86 procent van de bedrijven. Bij veehouders en gezinsleden kwam deze bacterie bij 2 procent van de deelnemers voor. STEC en ESBL-producerende bacteriën kwamen minder vaak voor bij de runderen; namelijk op 25 procent (STEC) en 15 procent (ESBL) van de bedrijven. Eén van de deelnemers droeg de STEC-bacterie bij zich. ESBL-producerende bacteriën zijn bij 7 procent van de deelnemers gevonden. Dit is ongeveer even vaak als bij de Nederlandse bevolking. Op 4 procent van de bedrijven kwam de salmonellabacterie voor bij de runderen. Meestal waren dit typen salmonellabacteriën die bij mensen diarree kunnen veroorzaken. Salmonella is niet gevonden bij de veehouders en gezinsleden die meededen.
- Published
- 2020
10. Staat van Zoönosen 2021
- Author
-
Vlaanderen, F., Cuperus, T., Keur, I., Rosa, M. De, Rozendaal, H., Friesema, I., Rietveld, A., Poel, W. van der, Franz, E., Maassen, K., Vlaanderen, F., Cuperus, T., Keur, I., Rosa, M. De, Rozendaal, H., Friesema, I., Rietveld, A., Poel, W. van der, Franz, E., and Maassen, K.
- Abstract
Kennis - De Staat van Zoönosen behandelt ieder jaar een thema. Dit jaar is het thema Pandemische paraatheid. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op wat er gedaan kan worden om de kans op een uitbraak van een zoönosen te verkleinen en hoe uitbraken van zoönosen snel opgespoord kunnen worden. Dit jaar is het overzicht voor het eerst gepubliceerd in webpagina’s in plaats van een rapport. De meest opvallende uitbraak van 2021 was vogelgriep (variant H5N1). Het betrof en betreft nog steeds de grootste uitbraak ooit. In voorgaande jaren werden uitbraken van vogelgriep vooral gezien tijdens de vogeltrek. In 2021 bleef het virus in Nederland het hele jaar door circuleren onder wilde vogels en pluimvee. De uitbraken werden in 2021 vooral in waterrijke gebieden gezien. Het virus lijkt ongevaarlijk voor mensen. Er zijn wel enkele zoogdieren besmet geraakt zoals vossen en zeehonden. In 2021 zijn verschillende maatregelen genomen om de verspreiding van COVID-19 tegen te gaan. Voorbeelden hiervan zijn geen handen schudden en vaker handen wassen. Deze maatregelen lijken ook invloed te hebben gehad op de verspreiding van andere zoönosen. Zo was het aantal meldingen van mensen die besmet waren met Salmonella en Campylobacter een stuk lager dan de jaren voor COVID-19. Co-publicatie van het RIVM, de NVWA, de GGD, WBVR, WFSR, en anderen.
- Published
- 2021
11. Surveillance zoönosen in vleeskuikens 2018-2019
- Author
-
Cuperus, T, Opsteegh, M, Wit, B, Gijsbers, E, Dierikx, C, Hengeveld, P, Dam, C, van Hoek, A, and van der Giessen, J
- Subjects
RIVM rapport 2020-0073 - Abstract
Dieren kunnen ziekteverwekkers bij zich dragen waar mensen ook ziek van kunnen worden. De ziekten die ze veroorzaken noemen we zoönosen. In 2018 en 2019 onderzochten het RIVM en de NVWA hoe vaak een aantal van deze ziekteverwekkers voorkwamen bij vleeskuikens. Hiervoor zijn vleeskuikens op 198 Nederlandse bedrijven onderzocht. Daarnaast hebben 132 veehouders, gezinsleden en medewerkers meegedaan aan dit onderzoek. Het RIVM heeft gekeken of dezelfde ziekteverwekkers ook bij deze mensen voorkwamen. De meeste van deze ziekteverwekkers veroorzaken diarree, maar soms kunnen infecties ernstiger verlopen. Er is ook naar ESBL-producerende bacteriën gekeken, omdat zij ongevoelig zijn voor een belangrijke groep antibiotica. Bij de onderzochte vleeskuikens komen een aantal ziekteverwekkers vaak voor. Ze zitten in de darmen van de dieren en dus ook in de mest. Vlees kan besmet raken in het slachthuis als er mest op komt. Mensen kunnen een besmetting voorkomen door alleen kip te eten als het goed gaar is. Ook is het belangrijk te voorkomen dat ander voedsel in contact komt met rauw vlees. Van de onderzochte ziekteverwekkers kwamen ESBL-producerende bacteriën het vaakst voor bij de vleeskuikens: op 36 procent van de bedrijven. Bij veehouders en gezinsleden kwam dit type bacterie bij 7 procent van de deelnemers voor. Dit is ongeveer even vaak als bij de hele Nederlandse bevolking. De bacterie Campylobacter is op 32 procent van de bedrijven gevonden. Dit is ongeveer even vaak als bij onderzoek naar Campylobacter tussen 1999-2002. Bij twee van de deelnemers is deze bacterie ook gevonden. Op vleeskuikenbedrijven wordt volgens Europese regels standaard Salmonella-onderzoek gedaan. Op 11 procent van de bedrijven kwam de salmonellabacterie voor bij de vleeskuikens. De typen salmonellabacteriën die zijn gevonden, kunnen bij mensen diarree veroorzaken. Salmonella is ook bij één deelnemer gevonden. STEC en Listeria kwamen heel weinig voor bij de vleeskuikens. Deze bacteriën zijn op 1 procent (Listeria) of minder (STEC) van de bedrijven gevonden.
- Published
- 2020
- Full Text
- View/download PDF
12. Onderzoek naar seoulvirus bij gehouden ratten in Nederland
- Author
-
Cuperus, T., Maas, M., Cuperus, T., and Maas, M.
- Abstract
Het seoulvirus is een virus dat ratten bij zich kunnen dragen en kan naar mensen worden overgedragen. Een deel van de mensen wordt daarvan ziek. In 2018/2019 heeft het RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu) een onderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van het seoulvirus bij gehouden ratten in Nederland.
- Published
- 2020
13. Onderzoek zoönosen in de vleesveehouderij in 2017
- Author
-
Cuperus, T, Opsteegh, M, Wit, B, Dierikx, C, Hengeveld, P, Dam, C, Uiterwijk, M, Roelfsema, J, van Hoek, A, van der Giessen, J, Cuperus, T, Opsteegh, M, Wit, B, Dierikx, C, Hengeveld, P, Dam, C, Uiterwijk, M, Roelfsema, J, van Hoek, A, and van der Giessen, J
- Abstract
RIVM rapport:Dieren kunnen ziekteverwekkers bij zich dragen waar mensen ook ziek van kunnen worden. De ziekten die ze veroorzaken heten ook wel zoönosen. In 2017 onderzochten het RIVM en de NVWA hoe vaak enkele van deze ziekteverwekkers voorkwamen bij runderen die gefokt worden voor hun vlees. Hiervoor zijn runderen op 196 bedrijven onderzocht. Daarnaast hebben 129 veehouders, gezinsleden en medewerkers meegedaan aan dit onderzoek. Het RIVM heeft gekeken of dezelfde ziekteverwekkers ook bij de deelnemers voorkwamen. De meeste van deze ziekteverwekkers veroorzaken diarree, maar soms kunnen infecties ernstiger verlopen. Er is ook naar ESBL-producerende bacteriën gekeken, omdat zij ongevoelig zijn voor een groep antibiotica. Bij de onderzochte runderen komen een aantal ziekteverwekkers vaak voor. Ze zitten in de darmen van de dieren en dus ook in de mest. Het vlees kan besmet raken in het slachthuis als er mest op het vlees komt. Mensen kunnen een besmetting voorkomen door alleen rundvlees te eten als het goed gaar is. Ook is het belangrijk te voorkomen dat ander voedsel in contact komt met rauw vlees. Vooral de bacterie Campylobacter kwam veel voor bij de runderen: op 86 procent van de bedrijven. Bij veehouders en gezinsleden kwam deze bacterie bij 2 procent van de deelnemers voor. STEC en ESBL-producerende bacteriën kwamen minder vaak voor bij de runderen; namelijk op 25 procent (STEC) en 15 procent (ESBL) van de bedrijven. Eén van de deelnemers droeg de STEC-bacterie bij zich. ESBL-producerende bacteriën zijn bij 7 procent van de deelnemers gevonden. Dit is ongeveer even vaak als bij de Nederlandse bevolking. Op 4 procent van de bedrijven kwam de salmonellabacterie voor bij de runderen. Meestal waren dit typen salmonellabacteriën die bij mensen diarree kunnen veroorzaken. Salmonella is niet gevonden bij de veehouders en gezinsleden die meededen., Animals can carry pathogens that can cause disease in humans. The diseases which they cause are also known as zoonoses. In 2017 the National Institute for Public Health and the Environment [Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu] (RIVM) and the Netherlands Food and Consumer Product Safety Authority [Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit] (NVWA) investigated how often some of these pathogens occurred in beef cattle. This study involved cattle at 196 farms as well as 129 livestock farmers, family members and employees. RIVM assessed whether the same pathogens also occurred in the participants. Most of these pathogens usually cause diarrhoea, but the infections can sometimes be more severe. ESBL-producing bacteria were also assessed, as they are resistant to a group of antibiotics. A number of pathogens occur frequently in the investigated cattle. They are present in the animals' intestines and therefore in the manure as well. The meat can become contaminated in the slaughterhouse if it comes in direct contact with the manure. People can prevent an infection by only eating beef that has been thoroughly cooked. It is also important to prevent other food coming into contact with raw meat. Campylobacter was particularly prevalent in the cattle, namely at 86 percent of the farms. In the case of livestock farmers and family members, the same bacterium was found in 2 percent of the participants. STEC and ESBL-producing bacteria were less prevalent in the cattle and were found at 25 percent (STEC) and 15 percent (ESBL) of the farms. One of the participants was a carrier of STEC. ESBL-producing bacteria were found in 7 percent of the participants. This is approximately the same as in the Dutch population. Salmonella was present in cattle at 4 percent of the farms. Mostly these were types of Salmonella bacteria which can cause diarrhoea in people. Salmonella was not found in the livestock farmers and family members who participated.
- Published
- 2019
14. Seoulvirus bij gehouden ratten in Nederland
- Author
-
Maas, M, Cuperus, T, de Vries, A, Fonville, MTM, Jaarsma, R, Hoornweg, TE, Opsteegh, M, Maas, M, Cuperus, T, de Vries, A, Fonville, MTM, Jaarsma, R, Hoornweg, TE, and Opsteegh, M
- Abstract
RIVM rapport:Ratten kunnen het seoulvirus bij zich dragen. Dit virus kan op mensen worden overdragen als zij in contact komen met urine, keutels of speeksel van besmette ratten. Het RIVM heeft daarom onderzoek gedaan bij 175 ratten van 29 particuliere eigenaren, 7 hobbyfokkers en 9 commerciële fokkers van (voeder)ratten in Nederland. Eén rat van een particuliere eigenaar droeg het virus bij zich. Bij 1 hobbyfokker was een kwart van de geteste ratten besmet. Bij 2 commerciële (voeder)rattenfokkers was dit ongeveer de helft van de geteste ratten. Hoeveel besmette ratten er in Nederland precies zijn, is moeilijk te bepalen. Het is niet bekend hoeveel ratten er in Nederland worden gehouden en gefokt. Ook blijken er veel ratten uit het buitenland te worden ingevoerd. Sinds 2016 is seoulvirus bij 5 patiënten in Nederland aangetoond. Ze hadden allemaal contact gehad met tamme huisdierratten of voederratten. Om te voorkomen dat meer mensen ziek worden is betere voorlichting voor particulieren en bedrijven belangrijk. Bijvoorbeeld over de mate waarin seoulvirus voorkomt, over ziekteverschijnselen en over hygiënemaatregelen. Een voorbeeld is handen wassen na contact met ratten. Of het nat maken van het strooisel bij het schoonmaken van de kooi om te voorkomen dat verzorgers besmette stofdeeltjes inademen. Om te voorkomen dat seoulvirus binnen en tussen bedrijven wordt verspreid, zijn maatregelen nodig. Welke maatregelen effectief en haalbaar zijn, moet nog worden onderzocht. Een klein deel van de mensen die geïnfecteerd raken met seoulvirus wordt ziek. Meestal krijgen ze milde klachten zoals grieperigheid. Soms ontstaan klachten zoals koorts, overgeven, diarree, algehele malaise, spierzwakte in de benen en lage rugpijn. Heel soms zijn de klachten ernstiger: zoals leverontsteking, nierfalen of inwendige bloedingen. Ratten worden zelf niet ziek van het virus., Rats can be reservoir of Seoul virus. Humans can be infected with Seoul virus when they come into contact with urine, faeces or saliva of infected rats. The RIVM performed a study on the presence of Seoul virus in 175 pet and feeder rats of 29 private owners, 7 hobby breeders and 9 commercial breeders in the Netherlands. One rat of a private owner tested positive. From 1 hobby breeder, 25% of the tested rats was positive. From 2 commercial breeders, about half of the tested rats had a positive result. The number of rats infected with Seoul virus in the Netherlands, is difficult to determine. The total number of pet rats and rats in commercial breeding farms in the Netherlands is unknown. There is also a high number of rats that are imported into the Netherlands. Since 2016, Seoul virus has been found in five patients in the Netherlands. These patients all had contact with pet rats or feeder rats. To prevent new human patients, public education about Seoul virus can be improved. For example regarding the presence of Seoul virus in the Netherlands, disease symptoms, and hygiene measures. An example of hygiene measures is washing of hands after contact with rats. Or wetting of the bedding material when cleaning cages to prevent inhalation of infected dust material. To prevent spread of Seoul virus within and between (commercial) breeders, measures need to be taken. Which measures are effective and realistic, needs to be further examined. A small part of the persons infected with Seoul virus become ill. The symptoms are usually mild, resembling flu. In some cases, additional symptoms develop such as fever, vomiting, diarrhoea, general malaise, leg muscle weakness and pain in the lower back. Infrequently, the symptoms are more severe, such as hepatitis, kidney failure or internal bleeding. Rats do not develop any disease symptoms themselves.
- Published
- 2019
15. Staat van Zoönosen 2018
- Author
-
Vlaanderen, F, Uiterwijk, M, Cuperus, T, Keur, I, de Rosa, M, Rozendaal, H, Koene, M, Schreurs, H, Nijsse, R, Nielen, M, Friesema, I, van Pelt, W, Franz, E, Hogerwerf, L, Opsteegh, M, Maassen, K, Vlaanderen, F, Uiterwijk, M, Cuperus, T, Keur, I, de Rosa, M, Rozendaal, H, Koene, M, Schreurs, H, Nijsse, R, Nielen, M, Friesema, I, van Pelt, W, Franz, E, Hogerwerf, L, Opsteegh, M, and Maassen, K
- Abstract
RIVM rapport:Zoönosen zijn infectieziekten die van dieren naar mensen kunnen worden overgedragen. Evenals in vorige jaren waren er in 2018 geen opmerkelijke veranderingen te zien in de mate waarin zoönosen voorkomen in Nederland. Ook in 2018 zorgden bacteriële infecties via voedsel, zoals Campylobacter, Listeria monocytogenes, Salmonella en STEC, voor de meeste infecties bij mensen. Het aantal mensen met een STEC-infectie is, na de daling van de afgelopen jaren, weer iets gestegen ten opzichte van 2017. In 2014 is het aantal gevallen van leptospirose sterk gestegen, waarna het aantal langzaam is afgenomen. De ziekte kan onder andere worden opgelopen door te zwemmen in oppervlaktewater dat met rattenurine is besmet. Ook in 2018 is het aantal gevallen weer lager, maar nog wel hoger dan voor 2014. Teken kunnen diverse zoönosen overbrengen. De ziekte van Lyme is de bekendste en komt het meest voor. Een minder bekende zoönose is een infectie met Borrelia miyamotoi. In 2018 is voor de tweede keer in Nederland bij iemand deze diagnose gesteld. Net als in de afgelopen drie jaar zijn de Nederlandse vogels (vooral merels) ook in 2018 hard getroffen door het Usutuvirus. Deze zoönose veroorzaakte nauwelijks ernstige ziekteverschijnselen bij mensen. Dit blijkt uit de Staat van Zoönosen 2018. Het RIVM geeft elk jaar een overzicht van de zoönosen die voor Nederland van belang zijn en welke ontwikkelingen daarin te zien zijn. Het gaat om de zoönosen die onder andere vanwege hun besmettelijkheid moeten worden gemeld bij de GGD (voor mensen) of de NVWA (voor dieren). Het themahoofdstuk van de Staat van Zoonosen gaat dit jaar over preventie van zoönosen, met de nadruk op de productieketen van dierlijk voedsel. Het hoofdstuk geeft onder andere een globaal overzicht van maatregelen in Nederland om zoönosen bij mensen te voorkomen. Zo worden melkgeiten gevaccineerd tegen q-koorts. Het personeel van slachterijen treft hygiënemaatregelen om te voorkomen dat zij zichzelf en het vlees besmetten. Voorbeel, Zoonoses are infectious diseases that can be transmitted to people from animals. As in previous years, there were no striking changes in the incidence of zoonoses in the Netherlands in 2018. In 2018 too, food-borne bacteria, such as Campylobacter, Listeria monocytogenes, Salmonella and Shiga toxin-producing E. coli (STEC), caused the most infections in people. After having fallen in recent years, the number of people with a STEC infection rose slightly compared with 2017.In 2014, the number of cases of leptospirosis increased steeply, after which it slowly decreased. The disease can be contracted in various ways, including by swimming in surface water that is contaminated with rat's urine. The number fell again in 2018 but is still higher than before 2014. Ticks are able to transmit various zoonoses, the best known and most common of which is Lyme disease. A lesser known zoonosis is the infection caused by Borrelia miyamotoi. The second case of this disease in the Netherlands was diagnosed in 2018. Dutch birds, primarily blackbirds, were badly hit by the Usutu virus in 2018, as was the case in the previous three years. This zoonosis rarely causes severe symptoms in peopleThis is according to the findings published in RIVM's State of Zoonoses 2018. Every year, RIVM publishes an overview of the zoonoses, and related developments, that are important for the Netherlands. The publication covers zoonoses of which cases among people must be reported to the Municipal Public Health Services (GGD) and cases among animals, to the Netherlands Food and Consumer Product Safety Authority (NVWA). This year, the focus chapter of the State of Zoonoses discusses prevention, with the emphasis on the production chains of foods of animal origin. It also gives an overall summary of the measures taken in the Netherlands to prevent zoonoses in people. For example, milk goats are vaccinated against Q fever. The personnel at abattoirs take hygiene measures to prevent themselves and the meat t
- Published
- 2019
16. A tale of chicken cathelicidin-2: towards the development of peptide-based immunomodulatory antimicrobials
- Author
-
Cuperus, T., LS Moleculaire Afweer, Dep Infectieziekten Immunologie, dI&I I&I-3, Infection & Immunity, Haagsman, Henk, van Dijk, Albert, and University Utrecht
- Subjects
animal structures ,chicken ,embryonic structures ,Host defense peptides ,cathelicidin ,alternatives to antibiotics ,innate immunity - Abstract
Increasing antibiotic resistance and an ever stricter control on the use of antibiotics are a driving force to develop alternative means of infection prevention and treatment. A promising alternative is the use of Host Defense Peptides (HDPs). HDPs are important effector molecules of the innate immune system with both antimicrobial and pleiotropic immunomodulatory functions. In this thesis the potential of the chicken HDP cathelicidin 2 (CATH-2) is investigated to serve as a template for the development of anti-infectives for the poultry industry. Firstly, expression of endogenous CATH-2 and avian β-defensin 9 (AvBD9) was examined in chicken embryos and developing chicks. AvBD9 was predominantly found in enteroendocrine cells throughout the intestine, the first report of in vivo HDP expression in this cell type, and showed stable expression levels during development. CATH-2 was exclusively found in heterophils; these cells decreased after hatch in most of the examined organs including spleen, bursa and small intestine. In two infection experiments, the stable D-amino acid analog of CATH-2 (D-CATH-2) was administered to chickens, either in ovo at 3 days before hatch or intramuscularly posthatch. Using in ovo injection of labelled CATH-2 peptides, uptake of the peptide by the embryo was seen from 4 hours after injection onwards followed by accumulation in the gastrointestinal and respiratory tract. Importantly, in ovo D-CATH-2 administration partially protected chicks against a systemic Salmonella infection or a respiratory E. coli infection in the first week posthatch. Lower mortality and greatly reduced morbidity based on lesion scores was seen. In the E. coli infection model, D-CATH-2 treatment reduced airsac bacterial loads at 7 days post infection. Intramuscular D-CATH-2 treatment at days 1 and 4 posthatch was less effective in protecting chicks against E. coli infection, while an additional intramuscular injection posthatch did not increase the protective effect of D-CATH-2 against Salmonella compared to in ovo treatment alone. In both infection models, in ovo D-CATH-2 treatment increased peripheral blood leukocyte and heterophil numbers at 2 days post infection and in addition, E. coli infection-induced lymphopenia was prevented. To investigate the mechanism responsible for this protection, immune status and microbiota of non-infected in ovo D-CATH-2 treated chicks were analyzed at 7 days posthatch. In three consecutive studies, no effects on numbers and functions of immune cells were found and only small changes were seen in gene expression of PBMCs. This indicates that D-CATH-2 does not affect the chick’s immune system in the absence of an infectious stimulus. Intestinal microbiota composition was highly variable between studies, suggesting it to be strongly influenced by environmental factors. In both studies, in ovo D-CATH-2 treatment caused significant reduction of Ruminococcaceae and Butyricicoccus in the cecum and Escherichia/Shigella in both ileum and cecum. In summary, this thesis present important steps in investigating CATH-2 as a template for new anti-infectives. Most importantly, protective effects of this peptide after in ovo administration have been shown against two important bacterial poultry pathogens, with efficacy up to 10 days after administration.
- Published
- 2016
17. The immunomodulatory effect of vitamin D in chickens is dose-dependent and influenced by calcium and phosphorus levels
- Author
-
LS Moleculaire Afweer, dI&I I&I-3, Rodriguez-Lecompte, J C, Yitbarek, A, Cuperus, T, Echeverry, H, van Dijk, A., LS Moleculaire Afweer, dI&I I&I-3, Rodriguez-Lecompte, J C, Yitbarek, A, Cuperus, T, Echeverry, H, and van Dijk, A.
- Published
- 2016
18. A tale of chicken cathelicidin-2: towards the development of peptide-based immunomodulatory antimicrobials
- Author
-
LS Moleculaire Afweer, Dep Infectieziekten Immunologie, dI&I I&I-3, Infection & Immunity, Haagsman, Henk, van Dijk, Albert, Cuperus, T., LS Moleculaire Afweer, Dep Infectieziekten Immunologie, dI&I I&I-3, Infection & Immunity, Haagsman, Henk, van Dijk, Albert, and Cuperus, T.
- Published
- 2016
19. Pieter Sijpersma, hoofdredacteur Dagblad van het Noorden 'De hoofdredacteur is de representant van de lezer'
- Author
-
Wijfjes, H.B.M., Cuperus, T., Wijfjes, Huub, and de Jong, Bas
- Published
- 2011
20. The pathogenesis of Anaplasma phagocytophilum infections
- Author
-
Cuperus, T., Gröne, Prof. Dr. A. (Thesis Advisor), Cuperus, T., and Gröne, Prof. Dr. A. (Thesis Advisor)
- Abstract
Anaplasma phagocytophilum is a tick-borne, granulocytotropic bacterium causing a nonspecific febrile illness in humans and multiple domestic animals including cattle, sheep, horses and dogs. Since the discovery of A. phagocytophilum as a human pathogen approximately 15 years ago, a large effort has been made to investigate the pathogenesis of this intriguing bacterium. Making use of different leukemic cell lines and knock-out mouse models many cellular and molecular pathogenic mechanisms have been unearthed. The picture arising from this research is one of a bacterium employing unique mechanisms to survive in its dangerous neutrophilic host cell. By entering via receptor-mediated endocytosis and residing in a vacuole which does not fuse with lysosomes, A. phagocytophilum evades the default pathway of bacterial phagocytosis and lysosomal destruction. Subsequently, the bacterium downregulates microbicidal functions of the neutrophil, while at the same time prolonging its life span and using some activated functions for its own benefit. This leaves the infected host with dysregulated neutrophils, on the one hand unable to act as microbial killers, while on the other hand participating in proinflammatory reactions. Also beyond the neutrophil, infection with A. phagocytophilum causes disorder. Both hematological pathology and inflammatory tissue lesions seem to be caused by a poorly regulated inflammatory process. Bacterial burden does not directly correlate with severity of pathology, therefore the question arises to what degree disease in A. phagocytophilum infection is caused by direct bacterial mechanisms or the host’s own immune responses. Most likely, cytokine secretion of infected neutrophils plays an initiatory role in pathology, with subsequent steps in pathogenesis being caused by the dysregulated immune system of the host.
- Published
- 2010
21. In vitro assay to determine inactivation of Toxoplasma gondii in meat samples.
- Author
-
Opsteegh M, Cuperus T, van Buuren C, Dam-Deisz C, van Solt-Smits C, Verhaegen B, Joeres M, Schares G, Koudela B, Egberts F, Verkleij T, van der Giessen J, and Wisselink HJ
- Subjects
- Sheep, Animals, Mice, Rabbits, Sodium Chloride, Meat parasitology, Toxoplasma genetics, Toxoplasmosis, Animal parasitology, Meat Products parasitology
- Abstract
Consumption of raw and undercooked meat is considered as an important source of Toxoplasma gondii infections. However, most non-heated meat products contain salt and additives, which affect T. gondii viability. It was our aim to develop an in vitro method to substitute the mouse bioassay for determining the effect of salting on T. gondii viability. Two sheep were experimentally infected by oral inoculation with 6.5 × 10
4 oocysts. Grinded meat samples of 50 g were prepared from heart, diaphragm, and four meat cuts. Also, pooled meat samples were either kept untreated (positive control), frozen (negative control) or supplemented with 0.6 %, 0.9 %, 1.2 % or 2.7 % NaCl. All samples were digested in pepsin-HCl solution, and digests were inoculated in duplicate onto monolayers of RK13 (a rabbit kidney cell line). Cells were maintained for up to four weeks and parasite growth was monitored by assessing Cq-values using the T. gondii qPCR on cell culture supernatant in intervals of one week and ΔCq-values determined. Additionally, 500 μL of each digest from the individual meat cuts, heart and diaphragm were inoculated in duplicate in IFNγ KO mice. Both sheep developed an antibody response and tissue samples contained similar concentrations of T. gondii DNA. From all untreated meat samples positive ΔCq-values were obtained in the in vitro assay, indicating presence and multiplication of viable parasites. This was in line with the mouse bioassay, with the exception of a negative mouse bioassay on one heart sample. Samples supplemented with 0.6 %-1.2 % NaCl showed positive ΔCq-values over time. The frozen sample and the sample supplemented with 2.7 % NaCl remained qPCR positive but with high Cq-values, which indicated no growth. In conclusion, the in vitro method has successfully been used to detect viable T. gondii in tissues of experimentally infected sheep, and a clear difference in T. gondii viability was observed between the samples supplemented with 2.7 % NaCl and those with 1.2 % NaCl or less., Competing Interests: Declaration of competing interest There are no interests to declare for the manuscript “In vitro assay to determine inactivation of Toxoplasma gondii in meat samples.”, (Copyright © 2024 The Authors. Published by Elsevier B.V. All rights reserved.)- Published
- 2024
- Full Text
- View/download PDF
22. Clostridioides difficile in calves, cattle and humans from Dutch dairy farms: Predominance of PCR ribotype 695 (clade 5, sequence type 11) in cattle.
- Author
-
Cuperus T, Wit B, Castelijn G, Hengeveld P, Opsteegh M, van der Giessen J, Harmanus C, van Prehn J, Kuijper EJ, and Smits WK
- Abstract
Background: Clostridioides difficile is a leading cause of infectious diarrhea in both humans and livestock. In particular, C. difficile strains belonging to sequence type (ST) 11 are common enteropathogens. The aim of this study was to determine the presence and genetic relatedness of C. difficile types in dairy cattle and calves., Method: Dutch dairy farms were visited between February and December 2021. Feces was collected from adult dairy cattle and calves of two age categories (<4 weeks and 4 weeks-4 months). Fecal samples were also requested from dairy farmers, family members and employees. Fecal samples were cultured in an enrichment medium for 10-15 days and subcultured on solid media for capillary PCR ribotyping and whole genome sequencing., Results: C. difficile was detected on 31 out of 157 (19.8%) dairy farms. The highest prevalence was found in calves <4 weeks (17.5%). None of the 99 human samples collected were positive. Thirty-seven cultured isolates belonged to 11 different PCR ribotypes (RT) of which RT695 (56.8%) and RT078/126 (16.2%) were most abundant. In the database of the Netherlands National Expertise Centre for C. difficile infections (CDI, >10.000 patient isolates), RT695 was found in only two patients with hospital-onset CDI, diagnosed in 2020 and 2021. Sequence analysis of 21 C. difficile RT695 from cattle revealed that all isolates belonged to clade 5, ST11 and contained genes encoding toxin A, toxin B and binary toxin. RT695 strains carried antimicrobial resistance genes typically found in clade 5 C. difficile . Groups of genetically related RT695 isolates were found between dairy farms, whereas identical strains were only present in individual farms., Conclusions: C. difficile was found in ∼20% of dairy farms with a predominance of the relatively unknown RT695. Isolates of RT695 belonged to the same clade and sequence type as RT078/126, which is recognized as an important zoonotic type., Competing Interests: None declared., (© 2024 The Authors. Published by Elsevier B.V.)
- Published
- 2024
- Full Text
- View/download PDF
23. A predictive risk map for human leptospirosis guiding further investigations in brown rats and surface water.
- Author
-
Maas M, de Vries A, Cuperus T, van der Giessen J, Kruisheer M, Janse I, and Swart A
- Abstract
Leptospirosis is a zoonosis caused by the spirochete Leptospira spp. It is often not clear why certain areas appear to be hotspots for human leptospirosis. Therefore, a predictive risk map for the Netherlands was developed and assessed, based on a random forest model for human leptospirosis incidence levels with various environmental factors and rat density as variables. Next, it was tested whether misclassifications of the risk map could be explained by the prevalence of Leptospira spp. in brown rats. Three recreational areas were chosen, and rats (≥25/location) were tested for Leptospira spp. Concurrently, it was investigated whether Leptospira spp. prevalence in brown rats was associated with Leptospira DNA concentration in surface water, to explore the usability of this parameter in future studies. Approximately 1 L of surface water sample was collected from 10 sites and was tested for Leptospira spp. Although the model predicted the locations of patients relatively well, this study showed that the prevalence of Leptospira spp. infection in rats may be an explaining variable that could improve the predictive model performance. Surface water samples were all negative, even if they had been taken at sites with a high Leptospira spp. prevalence in rats., Competing Interests: The authors declare that the research was conducted in the absence of any commercial or financial relationships that could be construed as a potential conflict of interest., (© 2023 The Author(s). Published by Informa UK Limited, trading as Taylor & Francis Group.)
- Published
- 2023
- Full Text
- View/download PDF
24. Occurrence of Rickettsia spp., Hantaviridae , Bartonella spp. and Leptospira spp. in European Moles ( Talpa europaea ) from the Netherlands.
- Author
-
Cuperus T, de Vries A, Jaarsma RI, Sprong H, and Maas M
- Abstract
The European mole ( Talpa europaea ) has a widespread distribution throughout Europe. However, little is known about the presence of zoonotic pathogens in European moles. We therefore tested 180 moles from the middle and the south of the Netherlands by (q)PCR for the presence of multiple (tick-borne) zoonotic pathogens. Spotted fever Rickettsia was found in one (0.6%), Leptospira spp. in three (1.7%), Bartonella spp. in 69 (38.3%) and Hantaviridae in 89 (49.4%) of the 180 moles. Infections with Anaplasma phagocytophilum , Babesia spp., Neoehrlichia mikurensis , Borrelia spp., Spiroplasma spp. and Francisella tularensis were not found. In addition, in a subset of 35 moles no antibodies against Tick-borne encephalitis virus were found. The obtained sequences of Bartonella spp. were closely related to Bartonella spp. sequences from moles in Spain and Hungary. The Hantaviridae were identified as the mole-borne Nova virus, with high sequence similarity to sequences from other European countries, and Bruges virus. Though the zoonotic risk from moles appears limited, our results indicate that these animals do play a role in multiple host-pathogen cycles.
- Published
- 2022
- Full Text
- View/download PDF
25. Prevalence, risk factors and genetic traits of Salmonella Infantis in Dutch broiler flocks.
- Author
-
Mughini-Gras L, van Hoek AHAM, Cuperus T, Dam-Deisz C, van Overbeek W, van den Beld M, Wit B, Rapallini M, Wullings B, Franz E, van der Giessen J, Dierikx C, and Opsteegh M
- Subjects
- Animals, Anti-Bacterial Agents pharmacology, Chickens, Drug Resistance, Multiple, Bacterial, Netherlands epidemiology, Population Surveillance, Poultry Diseases epidemiology, Prevalence, Risk Factors, Salmonella Infections, Animal epidemiology, Salmonella enterica drug effects, Poultry Diseases microbiology, Salmonella Infections, Animal microbiology, Salmonella enterica classification, Salmonella enterica genetics
- Abstract
Salmonella Infantis is a poultry-adapted Salmonella enterica serovar that is increasingly reported in broilers and is also regularly identified among human salmonellosis cases. An emerging S. Infantis mega-plasmid (pESI), carrying fitness, virulence and antimicrobial resistance genes, is also increasingly found. We investigated the prevalence, genetic characteristics and risk factors for (pESI-carrying) S. Infantis in broilers. Faecal samples from 379 broiler flocks (in 198 farms with ≥3000 birds) in the Netherlands were tested. A questionnaire about farm characteristics was also administered. Sampling was performed in July 2018-May 2019, three weeks before slaughter. Fourteen flocks (in 10 farms) were S. Infantis-positive, resulting in a 3.7 % flock-level and 5.1 % farm-level prevalence. Based on multi-locus sequence typing (MLST), all isolates belonged to sequence type 32. All but one isolate carried a pESI-like mega-plasmid. Core-genome MLST showed considerable heterogeneity among the isolates, even within the same farm, with a few small clusters detected. The typical pESI-borne multi-resistance pattern to aminoglycosides, sulphonamide and tetracycline (93 %), as well as trimethoprim (71 %), was found. Additionally, resistance to (fluoro)quinolones based on gyrA gene mutations was detected. S. Infantis was found more often in flocks using salinomycin as coccidiostat, where flock thinning was applied or litter quality was poor, whereas employing external cleaning companies, wheat in feed, and vaccination against infectious bronchitis, were protective. Suggestive evidence for vertical transmission from hatcheries was found. A heterogeneous (pESI-carrying) S. Infantis population has established itself in Dutch broiler flocks, calling for further monitoring of its spread and a comprehensive appraisal of control options., (Copyright © 2021 The Author(s). Published by Elsevier B.V. All rights reserved.)
- Published
- 2021
- Full Text
- View/download PDF
26. Bayesian Binary Mixture Models as a Flexible Alternative to Cut-Off Analysis of ELISA Results, a Case Study of Seoul Orthohantavirus.
- Author
-
Swart A, Maas M, de Vries A, Cuperus T, and Opsteegh M
- Subjects
- Animals, Case-Control Studies, Enzyme-Linked Immunosorbent Assay statistics & numerical data, Rats, Real-Time Polymerase Chain Reaction standards, Sensitivity and Specificity, Seoul virus genetics, Seroepidemiologic Studies, Bayes Theorem, Data Analysis, Enzyme-Linked Immunosorbent Assay methods, Seoul virus immunology
- Abstract
Serological assays, such as the enzyme-linked immunosorbent assay (ELISA), are popular tools for establishing the seroprevalence of various infectious diseases in humans and animals. In the ELISA, the optical density is measured and gives an indication of the antibody level. However, there is variability in optical density values for individuals that have been exposed to the pathogen of interest, as well as individuals that have not been exposed. In general, the distribution of values that can be expected for these two categories partly overlap. Often, a cut-off value is determined to decide which individuals should be considered seropositive or seronegative. However, the classical cut-off approach based on a putative threshold ignores heterogeneity in immune response in the population and is thus not the optimal solution for the analysis of serological data. A binary mixture model does include this heterogeneity, offers measures of uncertainty and the direct estimation of seroprevalence without the need for correction based on sensitivity and specificity. Furthermore, the probability of being seropositive can be estimated for individual samples, and both continuous and categorical covariates (risk-factors) can be included in the analysis. Using ELISA results from rats tested for the Seoul orthohantavirus, we compared the classical cut-off method with a binary mixture model set in a Bayesian framework. We show that it performs similarly or better than cut-off methods, by comparing with real-time quantitative polymerase chain reaction (RT-qPCR) results. We therefore recommend binary mixture models as an analysis tool over classical cut-off methods. An example code is included to facilitate the practical use of binary mixture models in everyday practice.
- Published
- 2021
- Full Text
- View/download PDF
27. Seoul Virus in Pet and Feeder Rats in The Netherlands.
- Author
-
Cuperus T, de Vries A, Hoornweg TE, Fonville M, Jaarsma RI, Opsteegh M, and Maas M
- Subjects
- Animals, Hemorrhagic Fever with Renal Syndrome transmission, Hemorrhagic Fever with Renal Syndrome virology, Humans, Molecular Diagnostic Techniques, Netherlands epidemiology, Pets virology, Prevalence, Rats, Reverse Transcriptase Polymerase Chain Reaction, Rodent Diseases virology, Seoul virus genetics, Seroepidemiologic Studies, Surveys and Questionnaires, Viral Load, Hemorrhagic Fever with Renal Syndrome epidemiology, Rodent Diseases epidemiology, Seoul virus isolation & purification
- Abstract
Seoul virus (SEOV) is a zoonotic orthohantavirus carried by rats. In humans, SEOV can cause hemorrhagic fever with renal syndrome. Recent human SEOV cases described in the USA, United Kingdom, France and the Netherlands were associated with contact with pet or feeder rats. The prevalence of SEOV in these types of rats is unknown. We collected 175 pet and feeder rats ( Rattus norvegicus ) from private owners, ratteries and commercial breeders/traders in the Netherlands. Lung tissue of the rats was tested using a SEOV real-time RT-qPCR and heart fluid was tested for the presence of antibodies against SEOV. In all three investigated groups, RT-qPCR-positive rats were found: in 1/29 rats from private owners (3.6%), 2/56 rats from ratteries (3.4%) and 11/90 rats from commercial breeders (12.2%). The seroprevalence was largely similar to the prevalence calculated from RT-qPCR-positive rats. The SEOV sequences found were highly similar to sequences previously found in domesticated rats in Europe. In conclusion, SEOV is spread throughout different populations of domesticated rats.
- Published
- 2021
- Full Text
- View/download PDF
28. Immunomodulation and effects on microbiota after in ovo administration of chicken cathelicidin-2.
- Author
-
Cuperus T, Kraaij MD, Zomer AL, van Dijk A, and Haagsman HP
- Subjects
- Animals, Animals, Genetically Modified, Antimicrobial Cationic Peptides administration & dosage, Bone Marrow Cells immunology, Bone Marrow Cells metabolism, Cells, Cultured, Chick Embryo, Leukocytes, Mononuclear immunology, Leukocytes, Mononuclear metabolism, Microbiota immunology, Antimicrobial Cationic Peptides genetics, Chickens genetics, Chickens immunology, Chickens microbiology, Immunity, Innate genetics, Immunomodulation genetics, Microbiota genetics
- Abstract
Host Defense Peptides (HDPs) such as cathelicidins are multifunctional effectors of the innate immune system with both antimicrobial and pleiotropic immunomodulatory functions. Chicken cathelicidin-2 (CATH-2) has multiple immunomodulatory effects in vitro and the D-amino acid analog of this peptide has been shown to partially protect young chicks from a bacterial infection. However, the mechanisms responsible for CATH-2 mediated in vivo protection have not been investigated so far. In this study, D-CATH-2 was administered in ovo and the immune status and microbiota of the chicks were investigated at 7 days posthatch to elucidate the in vivo mechanisms of the peptide. In three consecutive studies, no effects on numbers and functions of immune cells were found and only small changes were seen in gene expression of Peripheral Blood Mononuclear Cells (PBMCs). In two studies, intestinal microbiota composition was determined which was highly variable, suggesting that it was strongly influenced by environmental factors. In both studies, in ovo D-CATH-2 treatment caused significant reduction of Ruminococcaceae and Butyricicoccus in the cecum and Escherichia/Shigella in both ileum and cecum. In conclusion, this study shows that, in the absence of an infectious stimulus, in ovo administration of a CATH-2 analog alters the microbiota composition but does not affect the chicks' immune system posthatch., Competing Interests: The authors have declared that no competing interests exist.
- Published
- 2018
- Full Text
- View/download PDF
29. Localization and developmental expression of two chicken host defense peptides: cathelicidin-2 and avian β-defensin 9.
- Author
-
Cuperus T, van Dijk A, Dwars RM, and Haagsman HP
- Subjects
- Animals, Antimicrobial Cationic Peptides genetics, Embryo, Nonmammalian, Fetal Development genetics, Intestines pathology, Transcriptome, beta-Defensins genetics, Antimicrobial Cationic Peptides metabolism, Chickens immunology, Enteroendocrine Cells metabolism, Immunity, Innate, Intestinal Mucosa metabolism, Lung metabolism, beta-Defensins metabolism
- Abstract
In the first weeks of life young chickens are highly susceptible to infectious diseases due to immaturity of the immune system. Little is known about the expression of host defense peptides (HDPs) during this period. In this study we examined the expression pattern of two chicken HDPs, the cathelicidin CATH-2 and the β-defensin AvBD9 by immunohistochemistry in a set of organs from embryonic day 12 until four weeks posthatch. AvBD9 was predominantly found in enteroendocrine cells throughout the intestine, the first report of in vivo HDP expression in this cell type, and showed stable expression levels during development. CATH-2 was exclusively found in heterophils which decreased after hatch in most of the examined organs including spleen, bursa and small intestine. In the lung CATH-2 expression was biphasic and peaked at the first day posthatch. In short, CATH-2 and AvBD9 appear to be expressed in cell types strategically located to respond to infectious stimuli, suggesting these peptides play a role in embryonic and early posthatch defense., (Copyright © 2016 Elsevier Ltd. All rights reserved.)
- Published
- 2016
- Full Text
- View/download PDF
30. Developmental regulation of chicken surfactant protein A and its localization in lung.
- Author
-
Zhang W, Cuperus T, van Dijk A, Skjødt K, Hansen S, Haagsman HP, and Veldhuizen EJ
- Subjects
- Animals, Animals, Newborn, Avian Proteins genetics, Collectins genetics, Gene Expression Regulation, Developmental, Humans, Immunity, Innate, Lung pathology, Mammals, Mannose-Binding Lectin metabolism, Phylogeny, Pulmonary Surfactant-Associated Protein A genetics, Avian Proteins metabolism, Chickens immunology, Lung metabolism, Pulmonary Surfactant-Associated Protein A metabolism, Respiratory Mucosa metabolism
- Abstract
Surfactant Protein A (SP-A) is a collagenous C-type lectin (collectin) that plays an important role in the early stage of the host immune response. In chicken, SP-A (cSP-A) is expressed as a 26 kDa glycosylated protein in the lung. Using immunohistochemistry, cSP-A protein was detected mainly in the lung lining fluid covering the parabronchial epithelia. Specific cSP-A producing epithelial cells, resembling mammalian type II cells, were identified in the parabronchi. Gene expression of cSP-A markedly increased from embryonic day 14 onwards until the time of hatch, comparable to the SP-A homologue chicken lung lectin, while mannan binding lectin and collectins CL-L1 and CL-K1 only showed slightly changed expression during development. cSP-A protein could be detected as early as ED 18 in lung tissue using Western blotting, and expression increased steadily until day 28 post-hatch. Our observations are a first step towards understanding the role of this protein in vivo., (Copyright © 2016 The Authors. Published by Elsevier Ltd.. All rights reserved.)
- Published
- 2016
- Full Text
- View/download PDF
31. Protective effect of in ovo treatment with the chicken cathelicidin analog D-CATH-2 against avian pathogenic E. coli.
- Author
-
Cuperus T, van Dijk A, Matthijs MG, Veldhuizen EJ, and Haagsman HP
- Subjects
- Animals, Chick Embryo, Cathelicidins, Antimicrobial Cationic Peptides pharmacology, Chickens immunology, Chickens microbiology, Escherichia coli immunology, Escherichia coli Infections immunology, Escherichia coli Infections prevention & control, Poultry Diseases immunology, Poultry Diseases prevention & control
- Abstract
Increasing antibiotic resistance and ever stricter control on antibiotic use are a driving force to develop alternatives to antibiotics. One such strategy is the use of multifunctional Host Defense Peptides. Here we examined the protective effect of prophylactic treatment with the D analog of chicken cathelicidin-2 (D-CATH-2) against a respiratory E. coli infection. Chickens were treated with D-CATH-2 in ovo at day 18 of embryonic development or intramuscularly at days 1 and 4 after hatch. At 7 days of age, birds were challenged intratracheally with avian pathogenic E. coli. Protection was evaluated by recording mortality, morbidity (Mean Lesion Score) and bacterial swabs of air sacs at 7 days post-infection. In ovo D-CATH-2 treatment significantly reduced morbidity (63%) and respiratory bacterial load (>90%), while intramuscular treatment was less effective. D-CATH-2 increased the percentage of peripheral blood lymphocytes and heterophils by both administration routes. E. coli specific IgM levels were lower in in ovo treated animals compared to intramuscular D-CATH-2 treatment. In short, in ovo treatment with the Host Defense Peptide derived D-CATH-2 can partially protect chickens from E. coli infection, making this peptide an interesting starting point to develop alternatives to antibiotics for use in the poultry sector.
- Published
- 2016
- Full Text
- View/download PDF
32. Avian host defense peptides.
- Author
-
Cuperus T, Coorens M, van Dijk A, and Haagsman HP
- Subjects
- Animals, Antimicrobial Cationic Peptides classification, Antimicrobial Cationic Peptides genetics, Defensins classification, Defensins genetics, Evolution, Molecular, Gene Expression Regulation, Immunomodulation, Mammals immunology, Models, Molecular, Phylogeny, Signal Transduction, Cathelicidins, Antimicrobial Cationic Peptides immunology, Chickens immunology, Defensins immunology, Immunity, Innate
- Abstract
Host defense peptides (HDPs) are important effector molecules of the innate immune system of vertebrates. These antimicrobial peptides are also present in invertebrates, plants and fungi. HDPs display broad-spectrum antimicrobial activities and fulfill an important role in the first line of defense of many organisms. It is becoming increasingly clear that in the animal kingdom the functions of HDPs are not confined to direct antimicrobial actions. Research in mammals has indicated that HDPs have many immunomodulatory functions and are also involved in other physiological processes ranging from development to wound healing. During the past five years our knowledge about avian HDPs has increased considerably. This review addresses our current knowledge on the evolution, regulation and biological functions of HDPs of birds., (Copyright © 2013 Elsevier Ltd. All rights reserved.)
- Published
- 2013
- Full Text
- View/download PDF
33. [News from the AUV Veterinary Media Library].
- Author
-
Cuperus T
- Subjects
- Animals, Education, Veterinary methods, Humans, Netherlands, Veterinary Medicine methods, Education, Veterinary standards, Internet, Veterinary Medicine standards
- Published
- 2007
34. [New regulations: a perspective for old therapies].
- Author
-
Cuperus T
- Subjects
- Animals, Cesarean Section veterinary, Female, Obstetric Labor Complications surgery, Obstetric Labor Complications therapy, Pregnancy, Swine, Uterine Prolapse surgery, Uterine Prolapse therapy, Obstetric Labor Complications veterinary, Swine Diseases therapy, Uterine Prolapse veterinary
- Published
- 1994
35. [A case of a malignant process caused by a benign tumor].
- Author
-
Cuperus T, Walgemoed J, and van Hateren AK
- Subjects
- Animals, Cattle, Colonic Diseases etiology, Colonic Neoplasms complications, Cystadenoma complications, Female, Intussusception etiology, Cattle Diseases etiology, Colonic Diseases veterinary, Colonic Neoplasms veterinary, Cystadenoma veterinary, Intussusception veterinary
- Published
- 1982
36. [Is coccidiosis in mature cattle an exception?].
- Author
-
van Hateren AK, Cuperus T, and Walgemoed J
- Subjects
- Animals, Cattle, Coccidiosis complications, Coccidiosis epidemiology, Dictyocaulus Infections complications, Female, Netherlands, Cattle Diseases epidemiology, Coccidiosis veterinary
- Abstract
An outbreak of coccidiosis in a group of forty Jersey cattle is reported. This group formed part of a population of 200 dairy cattle. Severe infection by Dictyocaulus viviparus occurred prior to this outbreak of coccidiosis. The two clinical pictures were confined to the group of Jerseys, which animals had been imported from Denmark during the previous autumn and winter (1983-1984).
- Published
- 1985
Catalog
Discovery Service for Jio Institute Digital Library
For full access to our library's resources, please sign in.