364 results on '"LZO"'
Search Results
2. A query for Coxiella in veterinary and environmental matrices
- Author
-
de Bruin A, van Rotterdam BJ, and LZO
- Subjects
qPCR ,Coxiella burnetii ,MICROBIOLOGIE ,bacteria ,ZIEKTEN ,bacterial infections and mycoses ,Q fever - Abstract
Q fever, caused by Coxiella burnetii, is a zoonosis with a worldwide distribution that affects both humans and animals. In 2007, 2008, and 2009 large community outbreaks of Q fever were observed in the Netherlands. In 2008, several studies were started to investigate potential sources of C. burnetii infection and possible transmission routes. Temporal studies focussed on C. burnetii DNA content on farms, and their direct surroundings. Coxiella burnetii was found in veterinary and environmental samples obtained from a single farm, with an abortion wave among its goats in April 2007, during two successive years of Q fever outbreaks in 2007 and 2008. Within the Q fever outbreak of 2009, investigations at one location in Zuid-Limburg over a 16 week-interval demonstrated that the C. burnetii DNA content in both veterinary and environmental samples declined over time after the initial wave of abortions among goats. Although a decline of the C. burnetii DNA content was observed, environmental and veterinary samples were still found to be positive up to several months after the abortion wave at the farm. Human outbreak linked source investigations focussed on veterinary and environmental matrices on farms, which in previous studies were found to contain the highest C. burnetii DNA content. These matrices included vaginal swabs from animals and surface area swabs from horizontal surfaces, to investigate the potential link between the putative Q fever-affected goat farms and (clusters of) human Q fever cases in the near vicinity of these farms. Screening results for vaginal swabs obtained from goats and/or sheep are consistent with results for surface area swabs taken on the same farm.
- Published
- 2012
3. Werkplan 2010. Centrum Infectieziektenbestrijding
- Author
-
BBA LCI LIS EPI RCP LZO
- Subjects
OVERHEIDSBELEID - Abstract
Het werkplan 2010 bevat de plannen van het Centrum voor Infectieziektenbestrijding (CIb) in het jaar 2010. Hierin komt de bestrijding van infectieziekten in Nederland in al zijn facetten aan bod. De missie van het CIb) van het RIVM is infectieziekten signaleren, bestrijden en voorkomen voor de volksgezondheid in Nederland. Het Werkplan 2010 beschrijft de werkzaamheden die het CIb uitvoert om de bij deze missie bijbehorende kerntaken te kunnen vervullen. Om het inzicht in de infectieziektebestrijding te vergroten signaleert het centrum relevante ontwikkelingen en bevordert het interventies. Dit proces wordt in het werkplan geillustreerd met een toelichting op de volgende thema's: het Rijksvaccinatieprogramma, Zoonosen, Antibioticaresistentie en zorggerelateerde infecties, Respiratoire infecties en Internationale infectieziektebestrijding. Binnen de thema's worden bovendien verschillende onderzoeksgebieden uitgelicht. De kerntaken van het CIb zijn: - Inzicht krijgen in de infectieziekten door middel van diagnostiek, surveillance en wetenschappelijk onderzoek; - De overheid landelijk te informeren over preventie, versterken van waakzaamheid. Bij uitbraken is snel reageren mogelijk door de infectieziektebestrijding te coordineren, internationaal samen te werken en door regie uit te voeren op het Rijksvaccinatieprogramma; - Een effectieve infectieziektebestrijding- en preventie bevorderen door professionals en ministeries te adviseren, door onderzoekssubsidies te verlenen en door het publiek voor te lichten.
- Published
- 2012
4. Campylobacter-besmetting van kippenvleesproducten in 2007: een vergelijking van vier onderzoeken
- Author
-
Nauta M and LZO
- Subjects
VOEDING ,MICROBIOLOGIE - Abstract
niet beschikbaar
- Published
- 2012
5. Detection of Coxiella burnetii DNA in animal and environmental matrices on non-dairy sheep farms
- Author
-
de Bruin A, van der Plaats R, van Rotterdam B, and LZO
- Subjects
Sheep ,Coxiella burnetii ,Q-koorts ,animal diseases ,MICROBIOLOGIE ,Moleculaire detectie ,Schapen ,ZIEKTEN ,Molecular detection ,Q fever - Abstract
During the spring and summer of 2007, 2008 and 2009, large Q fever outbreaks occurred in the Netherlands affecting a rural area in the southeast of the country. Prior to and during these outbreaks Q fever related abortion waves were reported on several dairy goat farms in the same region. As a result, primarily commercial dairy goat farms were implicated as potential sources for the emerging human Q fever cases in the Netherlands. However, in 2008 and 2009 a number of (non-dairy) sheep farms were identified where C. burnetii DNA was detected in both animal (vaginal swabs) and environmental (surface area swabs) matrices. In addition, in two epidemiological studies non-dairy sheep farms were implicated as the primary source for an emerging cluster of human Q fever cases in their near vicinity. Therefore, although less important in the recent epidemic, non-dairy sheep farms cannot be ruled out as potential source for human Q fever. In the current study, we describe the presence of C. burnetii DNA in animal and environmental matrices obtained from two non-dairy sheep farms. We show that C. burnetii DNA content in surface area swabs from fences and drinking buckets and udder swabs from animals was consistently higher on farm B in comparison to farm A. This may be explained by the geographical locations of the farms, since farm B is located in a highly Q fever affected area (Noord-Brabant), while farm A is located in an area not affected by Q fever (Noord-Holland). How these results are related to shedding of C. burnetii by the non-dairy sheep on these farms is not clear. No positive relationship was found between C. burnetii content in vaginal swabs and udder swabs. Coxiella burnetii contamination of sheep udders may be a result from excrements from the same animal, direct contact with other animals (or other contaminated surfaces), or a combination of these.
- Published
- 2012
6. Staat van zoonosen, 2007-2008
- Author
-
Pelt W van, Braks MAH, Schimmer B, Stenvers OFJ, Langelaar MFM, LZO, and EPI
- Subjects
animals ,zoonosenrapportage ,mens ,dier ,ZIEKTEN ,humans ,report ,zoonoses - Abstract
De Staat van zoonosen, 2007-2008 geeft een overzicht van de trends in het voorkomen bij mens en dier van verschillende zoonosen. De cijfers zijn gebaseerd op de data die jaarlijks gemeld worden aan de Europese Commissie, in het kader van Directive 2003/99/EC, over de monitoring van zoonosen en zoonotische agentia. Dit betreft de meldingsplichtige zoonosen. Bovendien wordt er in dit rapport aandacht besteed aan een aantal opmerkelijke voorvallen betreffende zoonosen bij mens of dier. Het themahoofdstuk gaat over Q-koorts, een ziekte die de afgelopen jaren voor veel problemen gezorgd heeft.
- Published
- 2012
7. Clostridium perfringens associated with food borne disease : final report
- Author
-
Wijnands LM, van der Mey-Florijn A, Delfgou-van Asch EHM, and LZO
- Subjects
diarrhoea ,GEZONDHEID ,voedsel bereiding ,food preparation ,VOEDING ,Clostridium perfringens ,MICROBIOLOGIE ,prevention of disease ,diarree ,ziekte preventie - Abstract
Mensen die voedsel eten dat de bacterie Clostridium perfringens bevat, kunnen daar diarree van krijgen. Deze bacterie komt vooral voor in producten die vlees bevatten, zoals soepen en stoofschotels, maar ook in kruiden en specerijen. Mensen worden voornamelijk ziek na het eten van vleesbevattende producten die onder verkeerde omstandigheden zijn gekoeld voor opslag. Dat kan ook gebeuren als dit soort voedsel onvoldoende is opgewarmd nadat het is gekoeld. Dit zijn de belangrijkste conclusies uit onderzoek van het RIVM, dat in opdracht van de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA) is uitgevoerd. Jaarlijks worden in Nederland ongeveer 160.000 mensen ziek nadat zij voedsel hebben geconsumeerd dat besmet is met de bacterie Clostridium perfringens. De nVWA wil meer inzicht krijgen welke combinaties van het voedseltype en het bereidingsproces tot ziekte kunnen leiden. Als mensen bereid voedsel willen bewaren, wordt aanbevolen het zo snel mogelijk na de bereiding af te laten koelen. Om voedsel voldoende te verhitten wordt aanbevolen een kerntemperatuurmeter te gebruiken. Om zeker te weten dat alle levensvatbare bacterien zijn gedood, kan als richtlijn worden gesteld dat de kern van voedsel minimaal gedurende 10 minuten 65 graden Celcius moet zijn. Het is lastiger te controleren of voedsel voldoende is afgekoeld. Bij onvoldoende verhitten of afkoelen produceert de bacterie in de dunne darm het eiwit enterotoxine Cpe. Dit eiwit komt vrij als de bacterie daar tijdens het verteringsproces overgaat in een spore (een vorm die tegen veel externe factoren, zoals koude en zuren, bestand is). Het eiwit tast het epitheel aan, waardoor ziekteverschijnselen ontstaan.
- Published
- 2012
8. Disease burden of infectious diseases in Europe: a pilot study
- Author
-
Lier EA van, Havelaar AH, and LZO
- Subjects
disease burden ,prioritering ,europa ,daly ,infectieziekten ,disability adjusted life year ,ziektelast ,priority setting ,infectious diseases ,europe - Abstract
Consequences of different infectious diseases cannot be adequately compared with each other on the basis of the number of patients or mortality data only. It is better to combine all health effects and express the total impact as disease burden, which also takes duration and severity of diseases into account. Information on disease burden also helps to set priorities in European policy for infectious disease control. In a pilot study, the disease burden of seven infectious diseases in Europe has been estimated. In spite of various limitations with regard to availability and quality of data, it was found that HIV infection, tuberculosis and influenza cause, among the selected infectious diseases, the highest disease burden in Europe. Foodborne diseases caused by the bacteria Campylobacter spp., enterohaemorrhagic Escherichia coli and Salmonella spp. and, in particular, measles, are associated with a lower burden. The current disease burden of infectious diseases reflects the balance between the disease threats and the effectiveness of preventive strategies. A low burden stresses the need for the continued support of these strategies, while a high burden indicates the need for additional interventions. Based on this pilot, the RIVM recommends that a full burden of disease study - combining several methods of investigation - be conducted in cooperation with different European institutes.
- Published
- 2007
9. Bouwstenen Leidraad Grondwaterbescherming
- Author
-
Wuijts S, Schijven JF, Aa NGFM van der, Dik HHJ, Versluijs CW, Wijnen HJ van, IMD, LZO, and LER
- Subjects
guidance groundwater protection ,leidraad grondwaterbescherming ,oude verontreinigingen ,microbiologische risico's ,grondwaterbeschermingsgebieden ,regionaal ,industriele winningen ,bronnen ,industrial abstractions ,water management ,groundwater ,microbiological risks ,guidelines ,regional ,water supply ,energy storage ,bescherming ,waterbeheer ,protection ,bodemenergiesystemen ,waterwinning ,richtlijnen ,watervoorziening ,old contaminations ,grondwater ,groundwater protection areas - Abstract
To improve the protection of the groundwater quality, policy should be more focused on local conditions, such as soil and groundwater. To increase this focus RIVM has proposed a generic framework for a groundwater protection policy that can be elaborated for each site in an area dossier. This dossier contains all relevant information on what measures can be developed on the basis of the desired effects. In the effort to achieve more uniformity and effectiveness in the Dutch groundwater protection policy, the Ministry of Housing, Spatial Planning and the Environment (VROM) is planning to derive a guidance document on groundwater protection. On commission of VROM, RIVM has elaborated several components to be used in describing policy, such as the risks of contamination with pathogens, the use of pesticides, the use of energy storage systems and actions on old contaminations. Additionally, RIVM has charted the legal demands set down by the new Water Framework Directive for the protection of industrial (private) abstractions for human consumption, such as the production of soda.
- Published
- 2007
10. The seventeenth EURL-Salmonella workshop, 14 and 15 May 2012, Chalkida, Greece
- Author
-
LZO, cib, Mooijman KA, LZO, cib, and Mooijman KA
- Abstract
RIVM rapport:In dit rapport zijn de verslagen gebundeld van de presentaties die op 14 en 15 mei 2012 zijn gegeven tijdens de zeventiende jaarlijkse workshop voor de Europese Nationale Referentie Laboratoria (NRL's) voor de bacterie Salmonella. Het doel van de workshop is dat het overkoepelende orgaan, het Europese Referentie Laboratorium (EURL) Salmonella, en de NRL's informatie met elkaar kunnen uitwisselen. Daarnaast worden de resultaten gepresenteerd van de ringonderzoeken van het EURL waarmee de kwaliteit van de NRL-laboratoria wordt gemeten. Een uitgebreidere weergave van de resultaten worden per ringonderzoek in aparte RIVM-rapporten opgenomen. Campylobacter en Salmonella belangrijkste veroorzakers zoönosen Een terugkerend onderwerp is het rapport van de European Food Safety Authority (EFSA) over zoönosen, oftewel ziekten die van dieren op mensen kunnen overgaan. Dit verslag bevat een overzicht van de aantallen en types zoönotische micro-organismen die in 2010 gezondheidsproblemen veroorzaakten in Europa. Hieruit blijkt dat Salmonella al een aantal jaren minder gezondheidsproblemen veroorzaakt, maar nog steeds, ná de Campylobacterbacterie, de belangrijkste veroorzaker is van zoönotische ziekten in Europa. Een ander verslag geeft een overzicht van de verschillende methoden waarmee Salmonella kan worden getypeerd. Zowel de ('klassieke') gouden standaards als de nieuwe (moleculaire) methoden worden besproken. Hieruit blijkt dat er nog niet één nieuwe methode voor handen is die een 'gouden standaard' methode kan vervangen. Internationale standaardisering van methoden Verder beschrijven de laboratoria van vijf geselecteerde landen hoe ze hun taak als NRL invullen, bijvoorbeeld over de wijze waarop zij ringonderzoeken in eigen land organiseren. Daarnaast geeft het EURL-Salmonella informatie over het proces waarmee de methoden om Salmonella respectievelijk op te sporen, te tellen en te typeren, wordt gestandaardiseerd op internationaal niveau. Twee andere verslagen bevatten infor, This report contains the summaries of the presentations of the 17th annual workshop for the National Reference Laboratories (NRLs) for Salmonella, held in Chalkida, Greece on 14 and 15 May 2012. The aim of this workshop is to facilitate the exchange of information on the activities of the NRLs and the European Union Reference Laboratory for Salmonella (EURL-Salmonella). An important yearly item on the agenda is the presentation of the results of the annual ring trials organised by the EURL, which provide valuable information on the quality of the work carried out by the participating NRL laboratories. Another yearly item is the presentation of the most recent European summary report on Zoonoses by the European Food Safety Authority (EFSA). This latter report gives an overview on the number and types of zoonotic microorganisms causing health problems in Europe in 2010. For several years the number of health problems caused by Salmonella is decreasing, but in 2010 it is still the second most important cause, after Campylobacter, of zoonotic diseases in Europe. Another presentation gives an overview on the different methodologies for typing of Salmonella. The ('classical') golden standards are described, as well as new (molecular) alternatives. The conclusion is that still not one alternative method is available which can replace one golden standard method. In other summaries, the NRLs for Salmonella of five selected countries describe their activities, for example on how they organise ring trials in their countries. Furthermore, the EURL-Salmonella gives information on international standardisation of methods for detection, enumeration and typing of Salmonella. Two other presentations give information on the validation of a new as well as of a 'traditional' method. The workshop was organised by the EURL-Salmonella, with the help of the NRLSalmonella in Greece. The EURL-Salmonella, formerly called Community Reference Laboratory for Salmonella (CRL-Salmonella), is locat
- Published
- 2013
11. Kiemsurveillance van voedselgerelateerde ziekteverwekkers in Nederland: een inventarisatie
- Author
-
LZO, cib, Verhoef LPB, van Pelt W, Sprong H, Aarts HJM, LZO, cib, Verhoef LPB, van Pelt W, Sprong H, and Aarts HJM
- Abstract
RIVM rapport:Dit rapport beschrijft, voor een geselecteerde groep ziekteverwekkers waarbij voedsel in meer of mindere mate een rol speelt in de epidemiologie, een aantal aspecten van de huidige kiemsurveillance, oftewel ziektesurveillance door middel van typering van pathogenen, in Nederland. Bij de selectie van de virale, bacteriële en parasitaire ziekteverwekkers is rekening gehouden met ziektelast en kosten. De verschillende aspecten van de kiemsurveillance zijn per pathogeen beschreven in afzonderlijke hoofdstukken waarbij elk hoofdstuk is afgesloten met de lacunes in de huidige kiemsurveillance, het nut van typering voor besluitvorming in relatie tot de voedselveiligheid en een aantal conclusies. Dit rapport is mede gebaseerd op het eerder verschenen rapport Surveillance van pathogenen in Nederland: Detailkarakterisering van pathogenen die relevant zijn voor de openbare gezondheidszorg (1). Een aantal van de pathogenen is beschreven in beide rapporten. Voorafgaand aan de inhoudelijke hoofdstukken wordt in een afzonderlijk hoofdstuk achtergrondinformatie gegeven met betrekking tot de toepassingsgebieden van kiemsurveillance voor de voedselveiligheid en een korte beschrijving van de meest gebruikte moleculaire typeringstechnieken en aanwezige (inter-)nationale databanken. Het rapport wordt vervolgens afgesloten met een samenvatting van de conclusies zoals getrokken in de verschillende afzonderlijke inhoudelijke hoofdstukken met aansluitend een algemene conclusie en aanbevelingen.De belangrijkste bevindingen uit het rapport met betrekking tot virussen is dat de bestaande surveillance van norovirus en hepatitis A-virus aanzienlijk bijgedragen aan de gedetailleerde beschrijving van de verspreiding van deze virussen, ook via voedsel. Voor een verbeterde bronopsporing is het wenselijk de kiemsurveillance te richten, vooral internationaal, op een groter genoom fragment dan momenteel wordt gehanteerd. Verder dat moleculaire typering op bredere schaal zou kunnen bijdragen aan de ophe, In this report the detailed surveillance (molecular typing) of food borne viruses, bacteria and parasites that present the greatest burden of disease and economic costs in the Netherlands are presented in separate chapters in a standardized way. Each chapter ends with a description of the shortcomings in the surveillance in place, the benefit of (molecular) typing in policymaking decisions concerning food safety and some conclusions. For part, this report is based on a previously published report by Boot (2006) entitled: Surveillance van pathogenen in Nederland: Detailkarakterisering van pathogenen die relevant zijn voor de openbare gezondheidszorg (1). Some pathogens are discussed in both reports. The report starts with a description of the various fields of application of detailed surveillance, the most used molecular typing methods and the available databases and infrastructures both at the national and international level. This report ends with a summary of the conclusions drawn in the various chapters and subsequently with a general conclusion and recommendations. Some key findings: - For norovirus and hepatitis A-virus the role of food in their transmission is obvious. The use of longer sequences will faciltate the tracing of a common food source. - Molecular typing on a broader scale would make it feasible to determine the exact role of food in the transmission of enterovirus, rotavirus and hepatitis E-virus. - The role of food in the transmission of Methicilline resistente Staphylococcus aureus) (MRSA), Clostridium difficile and Coxiella is unclear. Furthermore, for Coxiella, it is doubtful whether (molecular) typing will be useful in food safety decision making. - Comprehensive surveillance that includes veterinary, food and environmental sources will be necessary for epidemiological, transmission and attribution studies. - Surveillance proved its benefit for STEC. For Listeria, molecular typing techniques, like Multilocus Sequence Typing (MLST), would impr
- Published
- 2013
12. Vergelijking van methoden voor detectie en typering van virussen in voedsel : Hepatitis A-virus en rotavirus
- Author
-
LZO, cib, Rutjes SA, Lodder-Verschoor F, de Roda Husman AM, LZO, cib, Rutjes SA, Lodder-Verschoor F, and de Roda Husman AM
- Abstract
RIVM rapport:Voedseloverdraagbare virussen kunnen vooral worden overgedragen via voedsel dat niet of nauwelijks is verhit. Voorbeelden zijn schelpdieren, verse groente en fruit en kant-en-klare producten, zoals belegde broodjes en salades. Om de bron van een voedselinfectie te kunnen achterhalen wordt onderzocht of op het voedsel en in de patiënt hetzelfde virus aanwezig is. Tot nu toe werd hiervoor bij de patiënt een ander stukje van het genetisch materiaal van het virus aangetoond dan bij het virus dat aanwezig is op voedsel of in water. Door deze werkwijze was het niet mogelijk om de aangetroffen virussen te vergelijken, waardoor de besmettingsbron niet kon worden vastgesteld. Uit onderzoek van het RIVM blijkt nu dat zowel voor hepatitis A-virus als voor rotavirus één stukje genetisch materiaal kan worden aangetoond in de drie soorten monsters. Dit maakt het eenvoudiger om de bronnen van voedselgerelateerde virusinfecties te achterhalen. Voor het onderzoek zijn de verschillende methoden vergeleken die momenteel worden gebruikt om de bronnen van voedseloverdraagbare virusinfecties op te sporen. Virusonderzoek wordt vaak gedaan met de moleculaire techniek PCR (polymerase chain reaction), waarmee een deel van het genetisch materiaal van een virus wordt aangetoond. Er zijn verschillende PCR's beschikbaar waarmee verschillende delen van het genetisch materiaal worden gedetecteerd. Vaak wordt eerst aangetoond óf en welk virus aanwezig is (detectie). Vervolgens wordt bepaald om welk type virus het gaat (typering). Voor het onderliggende onderzoek zijn van twee virussen, hepatitis A-virus en rotavirus, meerdere detectie- en typerings-PCR's vergeleken. Voor beide virussen is bepaald welk stukje genetisch materiaal het best met PCR kan worden aangetoond om het in de mens, op voedsel en in water te kunnen detecteren. Daarnaast is bekeken welk stukje genetisch materiaal het meest geschikt is om het type virus vast te stellen (typerings-PCR). Voor beide virussen bleek dat de detectie-PCR, Foodborne viruses can be transmitted through the consumption of food that has had little or no treatment, such as shellfish, fresh produce and ready-to-eat food products. To be able to trace the source of a foodborne virus infection, viruses present in the food and in the patient have to be compared. Currently, a different part of the viral genome is detected in patients than in food and water samples, indicating that viruses cannot be compared and the source not established. Research by the National Institute for Public Health and the Environment (RIVM) has now determined which part of the viral genome of hepatitis A virus and rotavirus can be detected in all three sample types. This will facilitate the tracing of the source of foodborne virus infections. Several methods that are currently used for the tracing of viruses involved in foodborne infections were compared. Virus research is often done by the molecular technique PCR (polymerase chain reaction), which detects part of the genetic material of the virus. Several PCRs are available that target different parts of the viral genome. Generally, the presence of a virus in a suspected food item is determined by a detection PCR, after which the identity of the virus is established by a typing PCR. In the present study, several detection and typing PCRs specific for hepatitis A virus and rotavirus were compared. For both viruses it was determined which part of the viral genome was most efficiently detected in patients, food and water samples. Furthermore, the study showed which part of the viral genome was most suitable for typing the virus in the three different sample types. For both viruses, the detection PCR appeared to be more sensitive than the typing PCR, indicating that at low levels of contamination viruses may be detected, but cannot be typed. This means that viruses detected in the patient and in a suspected food product cannot always be conclusively determined as identical. If this is the case, then it re
- Published
- 2012
13. Disease burden of food-related pathogens in the Netherlands, 2010
- Author
-
LZO, cib, Havelaar AH, Friesema IHM, van Pelt W, LZO, cib, Havelaar AH, Friesema IHM, and van Pelt W
- Abstract
RIVM rapport:Op verzoek van het ministerie van VWS onderzoekt het RIVM jaarlijks hoeveel mensen ziek worden van 14 darminfecties. Deze infecties kunnen worden overgedragen via voedsel, het milieu, dieren en de mens. Het aantal mensen dat ziek wordt van een infectie of eraan overlijdt, wordt uitgedrukt in DALY's (Disability Adjusted Life Year); een maat voor gezondheidsverlies onder de bevolking. De ziektelast die door de 14 darminfecties in totaal werd veroorzaakt steeg van 13.500 DALY in 2009 naar 14.400 DALY in 2010. Het deel van deze ziektelast dat alleen via voedsel werd overgedragen, steeg van 6.020 tot 6.440 DALY. De stijging in de ziektelast via voedsel komt doordat er ten opzichte van 2009 meer mensen ziek zijn geworden van een infectie met de Campylobacter spp., Salmonella spp., het norovirus, het rotavirus en het hepatitis A-virus. Daarnaast zijn er meer mensen overleden als gevolg van een infectie met Listeria monocytogenes. De meeste van deze stijgingen vallen binnen de marges voor de mate waarin deze infecties voorkomen ten opzichte van het voorgaande decennium. Dit geldt niet voor het aantal infecties met de Campylobacterbacterie. Deze veroorzaakte in 2010 ongeveer 25 procent vaker een infectie dan in voorgaande jaren. Een verklaring hiervoor is niet voorhanden. De resultaten van dit onderzoek bieden handvaten om meer zicht te krijgen op het daadwerkelijke aantal voedselinfecties dat mensen jaarlijks oplopen en de ziektelast die daardoor wordt veroorzaakt. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en GGD'en registeren en onderzoeken in Nederland uitbraken van voedselinfecties en -vergiftigingen. Het merendeel van de infecties wordt echter niet gemeld., The Ministry of VWS has requested RIVM to present an annual update on the number of illnesses caused by 14 enteric pathogens. These pathogens can be transmitted by food, the environment, animals and humans. The number of persons who are ill and who die from the infections is expressed in DALYs (Disability Adjusted Life Years), a measure of the disease burden in the population. The total disease burden caused by the 14 pathogens increased from 13,500 DALY in 2009 to 14,400 DALY in 2010. The share of foodborne transmission in this burden increased from 6,020 to 6,440 DALY. The increase in disease burden was a result of an increase in the incidence of disease by Campylobacter spp., Salmonella spp., norovirus, rotavirus and hepatitis A virus. Furthermore, more persons died from an infection with Listeria monocytogenes. Most observed increases are within the range of observed disease incidence in the previous decennium. However, the incidence of campylobacteriosis was approximately 25% higher than in previous years. No explanation for this increase is available. This research results in more insight in the true incidence of foodborne diseases and the associated disease burden. The Dutch Food and Consumer Product Safety Authority (NVWA) and Regional Health Services register and investigate outbreaks of foodborne disease in the Netherlands. However, the majority of foodborne diseases in not reported.
- Published
- 2012
14. Sixteenth EURL-Salmonella interlaboratory comparison study (2011) on typing of Salmonella spp. : Zestiende EURL-Salmonella ringonderzoek (2011) voor de typering van Salmonella spp.
- Author
-
LZO, cib, Jacobs-Reitsma WF, Pol-Hofstad IE, Maas HME, de Pinna E, Mooijman KA, LZO, cib, Jacobs-Reitsma WF, Pol-Hofstad IE, Maas HME, de Pinna E, and Mooijman KA
- Abstract
RIVM rapport:De 28 Nationale Referentie Laboratoria (NRL's) van de 27 Europese lidstaten scoorden in 2011 goed bij de kwaliteitscontrole om Salmonella te typeren. Twee laboratoria hadden hiervoor een herkansing nodig. Alle NRL's samen konden gemiddeld genomen aan 97 procent van de geteste stammen de juiste naam geven. Overige deelnemers ringonderzoek Salmonella Sinds 1992 zijn de NRL's van de Europese lidstaten verplicht om deel te nemen aan jaarlijkse kwaliteitstoetsen, de zogeheten ringonderzoeken voor Salmonella. Soms doen ook landen buiten de Europese Unie vrijwillig mee, zoals kandidaatlidstaten. Dit jaar deden er acht niet-lidstaten mee. Twee EU-kandidaat-lidstaten onder hen scoorden in de eerste ronde onvoldoende. Eén van hen behaalde ook in de herkansing niet het gewenste resultaat. De ander heeft de herkansing niet kunnen uitvoeren; voor niet-lidstaten is de herkansing niet verplicht. Voor de ringonderzoeken wijst elke lidstaat een laboratorium aan, het Nationale Referentie Laboratorium (NRL), dat binnen dat land verantwoordelijk is om Salmonella uit monsters van levensmiddelen of dieren aan te tonen en te typeren. Om te controleren of de laboratoria hun werk goed uitvoeren moeten zij onder andere 20 Salmonella-stammen op juiste wijze identificeren. Faagtyperingen Van de NRL's zijn er negen laboratoria die, behalve de standaardtoets (serotypering) op Salmonella, preciezere typeringen uitvoeren, de zogeheten faagtypering. Voor deze kwaliteitstoets moeten zij 20 extra stammen met deze methode typeren. De laboratoria ontvingen hiervoor tien Salmonella Enteritidisstammen en tien Salmonella Typhimurium-stammen. Deze NRL's typeerden 98 procent van de S. Typhimurium-stammen en 88 procent van de S. Enteritidis-stammen op de juiste wijze. De organisatie van het typeringsringonderzoek is in handen van het Europese Unie Referentie Laboratorium (EURL) voor Salmonella (EURL-Salmonella). Het EURL-Salmonella is ondergebracht bij het Nationaal Instituut voor Volksgezondheid en Milieu (, The 28 National Reference Laboratories (NRLs) of all 27 European Union (EU) Member States performed well on the 2011 quality control test on Salmonella typing. Two laboratories were found to require a follow-up study on their first test. Altogether, the EU-NRLs were able to assign the correct name to 97% of the strains tested. Other participants interlaboratory comparison study Salmonella Since 1992, the NRLs of the EU Member States have been required to participate in annual quality control tests, which consist of interlaboratory comparison studies on Salmonella. Laboratories from countries outside the European Union, like EU-candidate countries, occasionally participate in these tests on a voluntary basis. Eight additional laboratories participated in the current study. Two EUcandidate countries amongst these eight additional participants did not meet the criteria for good performance in the first round. One of them did not reach this goal in the follow-up study either. The other was not able to participate in the follow-up study; a follow-up study is not compulsory for non-EU laboratories. Each EU Member State designates a specific laboratory within their national boundaries to be responsible for the detection and identification of Salmonella strains from animals and/or food products. These laboratories are then referred to as the National Reference Laboratories. The performance of these NRLs on Salmonella typing is assessed annually, based on their capability to correctly identify 20 Salmonella strains. Phage typing Nine NRLs not only serotyped the 20 Salmonella strains of the quality control test, but also subtyped 20 additional strains by phage typing. For this, the laboratories received ten strains of Salmonella Enteritidis and ten strains of Salmonella Typhimurium. These NRLs typed 98% of the S. Typhimurium strains correctly. Of the S. Enteritidis strains, 88% were phage typed correctly. The European Union Reference Laboratory for Salmonella (EURL-Salmonella
- Published
- 2012
15. Staat van Zoönosen 2011
- Author
-
LZO, cib, Maassen C, de Jong A, Stenvers O, Valkenburgh S, Friesema I, Heimeriks K, van Pelt W, Graveland H, LZO, cib, Maassen C, de Jong A, Stenvers O, Valkenburgh S, Friesema I, Heimeriks K, van Pelt W, and Graveland H
- Abstract
RIVM rapport:De Staat van zoönosen 2011 geeft een overzicht van de mate waarin diverse zoönosen in het verslagjaar voorkomen, gecombineerd met de trends op de lange termijn. Het verslag bevat daarnaast enkele opmerkelijke voorvallen uit 2011 en behandelt jaarlijks een thema. Opmerkelijke voorvallen zoönosen uitgelicht Doorgaans vertonen de trends geen uitgesproken ontwikkelingen. Wel waren er een aantal opmerkelijke voorvallen zoals de uitbraken van E. coli O104 via kiemgroenten en Salmonella Newport. Een ander voorbeeld is het Schmallenbergvirus, een nieuw virus bij runderen en schapen dat tot misvormingen leidt bij kalveren en lammeren. Het RIVMCIb acht het zeer onwaarschijnlijk dat het virus een infectie bij de mens kan veroorzaken. Ook wordt de stand van zaken weergegeven van veegerelateerde MRSA en van de ziekte van Lyme. In het onderzoek naar de ziekte van Lyme is er steeds meer aandacht voor mensen die klachten hebben zonder dat daar duidelijke tekenen van infectie aan vooraf zijn gegaan, zoals de rode ring rondom de tekenbeet. Thema: 'Dieren onderweg' Het rapport wordt elk jaar afgesloten met een themahoofdstuk, dit keer getiteld 'Dieren onderweg'. Hierin wordt inzicht gegeven in de wet- en regelgeving voor de import van dieren en het reizen met dieren. Aangezien de verplaatsing van dieren tussen landen zoönotische risico's met zich mee kunnen brengen, is het van belang dat professionals, zoals GGD en dierenartsen, hiervan op de hoogte zijn. Bij dit thema wordt een onderscheid gemaakt tussen huisdieren, paardachtigen, landbouwhuisdieren en exotische dieren. Het is opmerkelijk hoeveel Nederlanders hun hond of kat meenemen op vakantie naar het buitenland. Echter, de kennis over de zoönotische risico's en naleving van veterinaire voorschriften is waarschijnlijk beperkt. Het reizen met dieren kan hierdoor een bedreiging vormen voor de dier- en volksgezondheid. Het laatste Nederlandse geval van insleep van rabiës in 2012 was dan ook het gevolg van de illegale invoer van een p, The State of Zoonotic Diseases 2011 is an overview of the occurrence of various zoonoses for that year and is combined with the trends for the long term. The report also contains a few striking incidents that occurred in 2011 and focuses on one theme each year. Striking incidents of zoonotic diseases explained Generally speaking the trends do not reveal any pronounced developments. There were, however, a number of striking incidents such as the outbreaks of E. coli 0104 through sprouting vegetables and Salmonella Newport. Another example is that of the Schmallenberg virus, a new virus in cattle and sheep that causes congenital malformations in lambs and calves. The Centre for Infectious Disease Control (CIb) at the National Institute for Public Health and the Environment (RIVM) thinks that it is highly unlikely that the virus can cause an infection in humans. The report also contains the state of affairs for livestockassociated MRSA and for Lyme disease. Research on Lyme disease is increasingly focusing on people who have symptoms without having had prior clear signs of infection, such as the red ring that surrounds a tick bite. Theme: Animals en route Each year the report ends with a chapter on a special theme; this year the title of that chapter is Animals en route. This chapter highlights the legal and regulatory requirements for importing animals and for travelling with animals. Bearing in mind that the transfer of animals between countries can bring zoonotic risks with it, professionals such as those working at the Public Health Services (GGD) and veterinarians should be aware of these regulations. In this chapter a distinction has been made between pets, the horse family, farm animals and exotic animals. It is striking to note how many Dutch people take their dog or cat on holiday abroad. People's knowledge with regard to the zoonotic risks and their adherence to veterinary regulations is probably limited. Travelling with animals may therefore constitute a thr
- Published
- 2012
16. Beleidsadvies ter bestrijding van toxoplasmose in Nederland
- Author
-
LZO, cib, van der Giessen JWB, Kortbeek LM, LZO, cib, van der Giessen JWB, and Kortbeek LM
- Abstract
RIVM rapport:Toxoplasma gondii is een eencellige parasiet, die kan worden opgelopen door consumptie van besmet onvoldoende verhit vlees of door opname van parasieten die door katten zijn uitgescheiden in de omgeving. Vooral de ernstige gevolgen die een infectie tijdens de zwangerschap kan hebben voor het ongeboren kind zijn bekend. Ook de oogafwijkingen die zich bij iedereen kunnen ontwikkelen zijn van belang. De laatste jaren is duidelijk geworden dat toxoplasmose tot de belangrijkste voedselgerelateerde infecties in Nederland behoort. Om de ziektelast door Toxoplasma in Nederland te verlagen moeten maatregelen worden genomen. Op dit moment is preventie van toxoplasmose gebaseerd op het geven van voorlichting aan zwangere vrouwen. De effectiviteit hiervan is twijfelachtig, bovendien biedt het geen bescherming voor de algemene bevolking. In dit rapport worden humane en veterinaire aspecten met betrekking tot de bestrijding van Toxoplasma infecties besproken. Het inzetten van screening, waarbij Toxoplasma infecties bij baby's worden opgespoord en behandeld, is niet zinnig bij gebrek aan een bewezen effectief geneesmiddel. Het invriezen van vlees bestemd voor rauwe of onvoldoende verhitte consumptie is wel toepasbaar. Op de lange termijn valt van vaccinatie van katten een grotere gezondheidswinst te verwachten, daarom dient vaccinontwikkeling gestimuleerd te worden. De voorlichting van zwangeren kan worden verbeterd door gebruik van moderne communicatiemiddelen en door rekening te houden met speciale doelgroepen. Ook is het van belang het kennisniveau van professionals te verbeteren., Infection with the protozoan parasite Toxoplasma gondii is acquired through the consumption of undercooked infected meat, or by uptake of cat-shed parasites from the environment. Although the serious consequences that infection during pregnancy can have for the unborn child are known best, anyone may develop ocular disease upon infection. In recent years it has become increasingly clear that toxoplasmosis belongs to the most important foodborne pathogens in The Netherlands. To reduce the disease burden due to Toxoplasma infections in The Netherlands intervention measures need to be implemented. At the moment, prevention of toxoplasmosis is based on educating pregnant women about the risks. The effectiveness of this strategy is questioned, and it does not protect the general population against ocular toxoplasmosis. This report focuses on various aspects of intervention in Toxoplasma transmission in The Netherlands. Implementation of screening, in order to diagnose and treat infected babies, is considered ineffective without a drug with proven effectivity. Freezing all meat destined for raw or undercooked consumption is implementable. However, on the long term, more health gain can be expected from cat vaccination; therefore development of a vaccine for cats is considered a priority. Modern means of communication and specifically targeting groups of pregnant women could help increase the effectiveness of education. In addition, Toxoplasma knowledge amongst professionals needs to be improved.
- Published
- 2012
17. Detectie van legionella in water met een amoebekweekmethode
- Author
-
LZO, cib, Schalk JAC, Docters van Leeuwen AE, Lodder WJ, Euser SM, den Boer JW, de Roda Husman AM, LZO, cib, Schalk JAC, Docters van Leeuwen AE, Lodder WJ, Euser SM, den Boer JW, and de Roda Husman AM
- Abstract
RIVM rapport:Het RIVM heeft in opdracht van de Inspectie Leefomgeving en Transport een methode ontwikkeld om levensvatbare legionellabacteriën in water beter te kunnen aantonen, de zogeheten amoebekweekmethode. Het is een aanvulling op de bestaande kweekmethode op agarplaten, die vermoedelijk niet alle ziekmakende legionellabacteriën in watermonsters opspoort. De nieuwe kweekmethode is vooral veel geschikter voor monsters die veel andersoortige bacteriën bevatten, zoals monsters van rioolwaterzuiveringsinstallaties. Bij de bestaande kweek wordt het watermonster op platen met agar gebracht, dat voedingsmiddelen bevat waarop legionellabacteriën zich optimaal in koloniën kunnen ontwikkelen. Deze methode heeft als nadeel dat andere, niet-legionellabacteriën er ook op groeien. Deze andere bacteriën kunnen de groei van de legionellabacteriën op de agarplaten belemmeren, zodat deze moeilijker op te sporen zijn. Bovendien zijn hiermee legionellabacteriën in een bepaald stadium ('levend, maar niet kweekbaar') niet aan te tonen. Bij de amoebekweekmethode worden watermonsters eerst aangebracht op amoeben. Deze eencelligen zijn de natuurlijke gastheer van legionellabacteriën, waarin legionella zich kan vermenigvuldigen. Dit heeft als voordeel dat vooral de groei van de legionellabacterie wordt gestimuleerd en niet die van andere bacteriën. Door deze verrijkingsstap zijn de legionellabacteriën vervolgens wel aan te tonen op agarplaten. In Nederland wordt bij drinkwaterinstallaties en koeltorens regelmatig gecontroleerd of er legionella aanwezig is. Dit wordt gedaan om voorkomen dat mensen worden blootgesteld aan deze bacterie. Legionellabesmetting kan leiden tot een ernstige vorm van longontsteking. Daarnaast wordt bij een besmetting de bron gezocht in de omgeving van degenen die er ziek van zijn geworden, om verdere blootstelling te voorkomen. Legionella wordt dan aangetoond met de kweekmethode op agarplaten. De amoebekweek kan hierop een aanvulling zijn. Dit geldt vooral voor monsters die, On the authority of the Netherlands VROM-Inspectorate, the RIVM has developed a new method for detecting live Legionella bacteria in water. The method known as the amoebal co-culture method can be used in addition to the regular culture method using agar plates, which probably does not detect all harmful Legionella bacteria in water samples. The co-culture method is particularly suitable for samples that contain a lot of other bacteria, like samples from sewage treatment plants. With the regular culture methods, water samples are applied to agar plates that contain specific nutrients on which Legionella can grow and be seen as colonies. Other, non-Legionella, bacteria can also grow on the agar plates and inhibit the growth of Legionella so that they are hard to detect. Moreover, Legionella bacteria at a certain stage (viable-but-not-culturable) cannot grow on agar plates. With the amoebal co-culture method, water samples are placed on amoebae. These single-celled organisms are the natural host for Legionella, in which the bacteria can multiply. This has the advantage of stimulating the growth of Legionella and not other bacteria. This process of enrichment allows Legionella bacteria to subsequently be detected by plating on agar plates. In the Netherlands, in-premise plumbing and cooling towers are checked regularly for Legionella in order to prevent human exposure to Legionella. A Legionella infection can lead to a severe form of pneumonia. When people have incurred a Legionella infection, it is important to track down and eradicate the source of the bacteria to prevent further exposure. Legionella is detected with the regular culture method on agar plates. The amoebal co-culture method can now also be used for detecting the bacteria, especially for samples where the bacteria is difficult to detect.
- Published
- 2012
18. Interpretatie van risicoschattingen voor Legionella pneumophila
- Author
-
LZO, cib, Bouwknegt M, Schalk JAC, de Roda Husman AM, LZO, cib, Bouwknegt M, Schalk JAC, and de Roda Husman AM
- Abstract
RIVM rapport:Volgens de huidige Nederlandse norm voor legionellabacteriën in water moet drinkwater minder dan 100 kolonievormende eenheden (KVE) per liter water bevatten. Deze norm is niet gebaseerd op een risico op infectie, dat bijvoorbeeld ontstaat doordat mensen tijdens een douche of baden in een bubbelbad blootgesteld worden aan de bacterie. Het is echter raadzaam om het infectierisico in de norm te betrekken, aangezien het infectierisico bij 100 KVE per liter mogelijk al aanzienlijk is. Meer gegevens zijn evenwel nodig om de schattingen van dit risico goed te kunnen onderbouwen. Dit blijkt uit drie schattingen van de infectierisico's door de aanwezigheid van Legionella pneumophila in water die het RIVM tussen 2008 en 2010 heeft uitgevoerd, in opdracht van VROM-Inspectie (tegenwoordig de Inspectie Leefomgeving en Transport). Een handleiding is opgesteld om de resultaten van deze risicoschattingen te interpreteren. Daarnaast worden de gemaakte aannames vanwege ontbrekende data en de nog bestaande kennishiaten toegelicht. Het infectierisico na elke douche van 15 minuten werd geschat op 2 procent als het water 100 kolonievormende eenheden Legionella pneumophila per liter water bevat. Voor bubbelbaden is dat risico groter, namelijk 50 procent. De noodzakelijk gemaakte aannames maken de absolute waarden van deze risicoschattingen echter onzeker, waardoor deze voorzichtig moeten worden geïnterpreteerd. Wel wijzen de resultaten erop dat de norm voor legionellabacteriën niet moet worden verruimd. Bij een hoger aantal legionellabacteriën per liter water neemt het geschatte risico op een legionellainfectie namelijk toe.
- Published
- 2012
19. EU Interlaboratory comparison study food V (2011) : Detection of Salmonella in minced meat
- Author
-
LZO, cib, Kuijpers AFA, van de Kassteele J, Mooijman KA, LZO, cib, Kuijpers AFA, van de Kassteele J, and Mooijman KA
- Abstract
RIVM rapport:In 2011 waren 29 van de 34 Nationale Referentie Laboratoria (NRL's) in de Europese Unie in staat om hoge en lage concentraties van de Salmonellabacterie in gehakt (varken en rund) aan te tonen. Van de vijf overige behaalde één laboratorium een matig resultaat als gevolg van een overschrijffout van ruwe data naar de computer. Vier scoorden er om uiteenlopende redenen onvoldoende, zoals doordat een te beperkt aantal tests om Salmonella aan te tonen werd ingezet, of mogelijk door een kruisbesmetting tijdens het onderzoek. Van deze vier behaalden drie laboratoria het gewenste resultaat alsnog tijdens de herkansing. In totaal hebben de laboratoria, afhankelijk van de gebruikte methoden, tussen de 95 en 98 procent van de (besmette) Salmonella aangetoond. Ringonderzoek verplicht voor Europese lidstaten Dit blijkt uit het vijfde voedselringonderzoek dat het Referentie-Laboratorium van de Europese Unie (EURL) voor Salmonella heeft georganiseerd. Het onderzoek is in september 2011 gehouden, de herkansing was in januari 2012. Deelname aan het onderzoek is verplicht voor alle NRL's van de Europese lidstaten die ervoor verantwoordelijk zijn Salmonella op te sporen in voedsel. Het EURL-Salmonella is gevestigd bij het Nederlandse Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). De laboratoria tonen de Salmonellabacterie aan met behulp van drie internationaal erkende analysemethodes (RVS, MKTTn en MSRV). Vervolgens moeten zij de studie volgens voorschrift uitvoeren. Elk laboratorium krijgt daarvoor een pakket toegestuurd met gehakt (vrij van Salmonella) en referentiematerialen, die geen of verschillende besmettingsniveaus van Salmonella bevatten. Het gehakt en het referentiemateriaal worden vervolgens samengevoegd en onderzocht. Nieuw referentiemateriaal succesvol Tijdens dit ringonderzoek zijn voor het eerst de zogenoemde lenticule discs als referentiemateriaal gebruikt voor een voedselstudie. Deze vereisen een minder ingewikkelde voorbereiding dan de capsules die voorheen we, In 2011, from the 34 National Reference Laboratories (NRLs) for Salmonella in the European Union, 29 were able to detect both high and low levels of Salmonella in minced meat. Of the remaining five laboratories, one scored a moderate performance caused by an initial transcription error from the raw data to the computer. Four NRLs scored an underperformance for different reasons such as limited confirmation of Salmonella suspected colonies or (cross)- contamination during the test. From these four laboratories, three obtained the desired outcome in a repeat performance test. Depending on the method used, Salmonella was found in 95-98% of the samples tested by the laboratories. Interlaboratory comparison study obligatory for European Member States These are the results of the fifth food interlaboratory comparison study organised by the European Union Reference Laboratory for Salmonella (EURLSalmonella). The study was conducted in September 2011, with a follow-up study in January 2012. All NRLs responsible for the detection of Salmonella in food samples from all European Member States, were required to participate in this study. The EURL-Salmonella is part of the Dutch National Institute for Public Health and the Environment (RIVM). The laboratories identify the presence of Salmonella by using three internationally accepted analytical methods: RVS, MKTTn and MSRV. In accordance with protocol, each laboratory received a package containing minced meat (free from Salmonella) and reference materials containing no or different levels of Salmonella. The laboratories were instructed to spike the minced meat with the reference materials and then to test the samples. New reference material successful During this proficiency test, lenticule discs were used as reference material for the first time in a food study. These discs require less complex preparation than the capsules that were previously used. In addition, the test samples made with this material were more like the 'norm
- Published
- 2012
20. EU Interlaboratory comparison study veterinary XIV (2011) : Detection of Salmonella in chicken faeces
- Author
-
LZO, cib, Kuijpers AFA, Mooijman KA, LZO, cib, Kuijpers AFA, and Mooijman KA
- Abstract
RIVM rapport:In 2011 waren 29 van de 32 Nationale Referentie Laboratoria (NRL's) in de Europese Unie in staat om hoge en lage concentraties Salmonella in kippenmest aan te tonen. Ze behaalden direct het gewenste niveau. Van de 3 overige behaalde 1 laboratorium een matig resultaat. In totaal hebben de laboratoria in 98 procent van de (besmette) monsters Salmonella gedetecteerd. Dit blijkt uit het veertiende veterinair ringonderzoek dat het referentielaboratorium van de Europese Unie (EURL, voorheen CRL) voor Salmonella heeft georganiseerd. Het onderzoek is in maart 2011 gehouden, de herkansing was in juni 2011. Deelname aan het onderzoek is verplicht voor alle NRL's van de Europese lidstaten die verantwoordelijk zijn voor de opsporing van Salmonella in dierlijke mest. Het EURL-Salmonella is gevestigd bij het Nederlandse Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). Het matige resultaat dat een laboratorium behaalde is waarschijnlijk veroorzaakt door een technische (elektriciteit) storing tijdens het ringonderzoek. Twee laboratoria scoorden aanvankelijk onvoldoende en behaalden het gewenste resultaat tijdens de herkansing. Een van deze NRL's had in de eerste ronde bij een blanco monster aangegeven dat het Salmonella bevatte (vals positief); waarschijnlijk door kruisbesmetting. Het andere laboratorium had moeite de lage concentraties Salmonella in kippenmest aan te tonen. Dit laboratorium behaalde minimale resultaten tijdens de herkansing, doordat het gebruikte kanten- klaarmedium waarmee Salmonella al dan niet wordt aangetoond, onvoldoende gevoelig leek te zijn. Dit gaat het laboratorium verder onderzoeken. Tijdens de onderzoeken hanteren de laboratoria de internationaal voorgeschreven methode om Salmonella aan te tonen in dierlijk mest. Elk laboratorium krijgt een pakket toegestuurd met kippenmest (vrij van Salmonella) en zogeheten referentiemateriaal, dat geen of verschillende besmettingsniveaus Salmonella bevat. De laboratoria dienen de kippenmest en het referentiemater, In 2011, from the 32 National Reference Laboratories (NRLs) for Salmonella in the European Union, 29 were able to detect both high and low levels of Salmonella in chicken faeces. The desired outcome was achieved on the first attempt. Of the remaining 3 laboratories, 1 scored a moderate performance. Salmonella was found in 98% of the samples tested by the laboratories. These are the results of the fourteenth veterinary interlaboratory comparison study organized by the European Union Reference Laboratory for Salmonella (EURL-Salmonella, previously CRL). The study was conducted in March 2011, with a follow-up study in June 2011. All NRLs responsible for the detection of Salmonella in veterinary samples from all European Member States were required to participate in this study. The EURL-Salmonella is part of the Dutch National Institute for Public Health and the Environment (RIVM). The moderate performance scored by one laboratory was most probably caused by a technical (electrical) failure during the performance of the proficiency test. Two NRLs scored an underperformance on the first attempt but obtained the desired outcome in a follow-up study. One of these NRLs found Salmonella in a blank sample (false positive); this was probably due to cross-contamination. The other laboratory had difficulty in detecting low levels of Salmonella in the chicken faeces. This laboratory still scored minimum results in the follow-up study. The cause of this was most likely the ready-to-use medium for detecting the presence or absence of Salmonella which seemed to be insufficiently sensitive. The laboratory will further investigate this. The internationally prescribed method for demonstrating the presence of Salmonella in veterinary samples was used during the study. Each laboratory received a package containing chicken faeces (free from Salmonella) and reference materials containing no or different levels of Salmonella. The laboratories were instructed to spike samples of chicken faec
- Published
- 2012
21. Prevalence of antibiotic resistant bacteria in the rivers Meuse, Rhine and New Meuse
- Author
-
LZO, cib, Blaak H, van Rooijen SR, Schuijt MS, Docters van Leeuwen AE, Italiaander R, van den Berg HHJL, Lodder-Verschoor F, Schets FM, de Roda Husman AM, LZO, cib, Blaak H, van Rooijen SR, Schuijt MS, Docters van Leeuwen AE, Italiaander R, van den Berg HHJL, Lodder-Verschoor F, Schets FM, and de Roda Husman AM
- Abstract
RIVM rapport:In de grote Nederlandse rivieren de Maas, de Rijn en de Nieuwe Maas komen bacteriën voor waarvan hoge percentages resistent zijn tegen een of meer soorten antibiotica. Dit blijkt uit verkennend onderzoek van het RIVM. Blootstelling via oppervlaktewater: Als mensen aan verontreinigd oppervlaktewater blootgesteld worden, kunnen zij antibioticaresistente bacteriën binnenkrijgen. Dit kan bijvoorbeeld via recreatiewater of via water dat gebruikt worden om gewassen te besproeien. Dergelijk contact kan risico's voor de volksgezondheid met zich meebrengen, omdat deze antibiotica nodig zijn om infecties te behandelen. Antibioticaresistente bacteriën kunnen op meerdere manieren in oppervlaktewater terechtkomen, bijvoorbeeld doordat mest van dieren die met antibiotica zijn behandeld, afspoelt naar het oppervlaktewater. Een andere oorzaak kan zijn dat gedeeltelijk gezuiverd of ongezuiverd afvalwater in oppervlaktewater wordt geloosd, bijvoorbeeld afkomstig van ziekenhuizen waar mensen zijn behandeld met antibiotica. In totaal waren gemiddeld eenderde tot de helft van alle Escherichia coli en van de intesintale enterococcen resistent tegen een of meer soorten antibiotica. In sommige van de monsters werden antibioticaresistente stammen van Staphylococcus aureus, Campylobacter en Salmonella aangetoond. De meeste van deze bacteriën zijn darmbacteriën; Staphylococcus aureus komt vooral voor op de huid, en in de neus en keel van mensen. Diverse risico's: De risico's kunnen zich op verschillende manieren manifesteren. Op de eerste plaats kunnen mensen die aan antibioticaresistente bacteriën worden blootgesteld, daarvan ziek worden en vervolgens problemen krijgen bij de behandeling ervan. Daarnaast is het mogelijk dat mensen die worden blootgesteld aan de resistente bacteriën zelf niet ziek worden, maar deze overdragen aan mensen met verminderde weerstand, zoals ziekenhuispatiënten en ouderen. Deze groep mensen kan vervolgens wel ziek worden door deze bacteriën. Ten slotte is er het ri, A high percentage of bacteria in large Dutch rivers is resistant to one or more antibiotics. This was demonstrated in an exploratory study performed at the RIVM. Exposure through surface water: If people come into contact with contaminated surface water, they risk exposure to bacteria that are resistant to one or more antibiotics. This may occur for instance during recreation in surface water or through water used for irrigation of crops. Because antibiotics are needed for treatment of infections, such contact may involve public health risks. Antibiotic resistant bacteria can end up in surface water by different routes, for example through run off of manure from animals treated with antibiotics to surface water. Another source may be the discharge of partially treated or untreated waste water, for instance derived from hospitals where people are treated with antibiotics. Overall, one third to half of all Escherichia coli and intestinal enterococci were resistant to one or more antibiotics. In some of the samples antibiotic resistant strains of Staphylococcus aureus, Campylobacter and Salmonella were detected. Most of these bacteria are gut bacteria; Staphylococcus aureus is predominantly present on people's skin and in their noses and throats. Diverse risks: The risks can manifest themselves in different ways. Firstly, after exposure to antibiotic resistant bacteria people may develop disease caused by these bacteria, which may therefore be hard to treat. Additionally, people may not become ill themselves, but transfer the resistant bacteria to people who are more vulnerable, such as hospital patients and the elderly. Subsequently, this category of people can develop disease. Finally, there is a risk that the antibiotic resistant bacteria establish themselves in the gut and transfer resistance genes to disease-causing bacteria if these are subsequently ingested Further research on public health risks: Data on the prevalence of antibiotic resistant bacteria in surfac
- Published
- 2012
22. Effectiviteit van beheerstechnieken voor legionella in drinkwaterinstallaties
- Author
-
LZO, cib, Schalk JAC, Bartels AA, de Roda Husman AM, LZO, cib, Schalk JAC, Bartels AA, and de Roda Husman AM
- Abstract
RIVM rapport:De groei van legionellabacteriën in een drinkwaterinstallatie kan met uiteenlopende technieken worden beperkt. Zo kunnen drinkwaterleidingen die weinig worden gebruikt regelmatig worden doorgespoeld (thermisch beheer). Een ander voorbeeld is het gebruik van filters in douchekoppen (fysisch beheer). Daarnaast bestaat de zogeheten koper/zilver-ionisatie, waarbij koper- en zilverionen door de leidingen worden geleid (elektrochemisch beheer). Ook kan chloor aan het leidingwater worden toegevoegd (chemisch beheer). Sommige technieken kunnen problemen geven bij de uitvoering ervan. Vooral bij thermisch beheer moeten handelingen vaak worden herhaald en gecontroleerd. Dit gebeurt in de praktijk niet altijd, wat de effectiviteit kan beïnvloeden. Ook bij andere beheerstechnieken is de effectiviteit afhankelijk van een continue uitvoering, controle en onderhoud op de locatie. Dit blijkt uit een onderzoek van het RIVM. Hierin zijn alle bestaande technieken geïnventariseerd en zijn wetenschappelijke bevindingen over de effectiviteit van beheerstechnieken op een rij gezet. Daarnaast zijn enkele partijen in Nederland ondervraagd die te maken hebben met het toetsen of uitvoeren van legionellabeheer. De studie is uitgevoerd in opdracht van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT, voorheen VROM-Inspectie)., Growth of Legionella in water supply systems can be controlled by several measures. Water pipes can be flushed regularly (thermal control). Another example of a control method is the use of filters on faucets where aerosolisation takes place (physical control). Copper-silver ionization is a method in which copper and silver ions are passed through pipes (electrochemical control). Also chlorine can be added to the water (chemical control). Some control measures can lead to problems in the execution. Especially for thermal control many actions have to be performed and checked regularly. This is not always performed correctly what can affect the effectiveness of the control method. Also for other control methods correct implementation, control and maintenance are important. This is concluded from a study that was conducted by the RIVM. Existing control methods were taken into account and scientific studies on the effectiveness with respect to control of Legionella were investigated. Also, several parties in The Netherlands, involved in the inspection or execution of control measures for Legionella, were interviewed. The study was conducted by order of the "Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT)".
- Published
- 2012
23. Longitudinale studie naar de aanwezigheid van legionella en amoeben in drinkwaterinstallaties
- Author
-
LZO, cib, Schalk JAC, Redeker S, Docters van Leeuwen AE, Lodder WJ, de Roda Husman AM, LZO, cib, Schalk JAC, Redeker S, Docters van Leeuwen AE, Lodder WJ, and de Roda Husman AM
- Abstract
RIVM rapport:In Nederland wordt bij prioritaire instellingen met collectieve leidingwaterinstallaties, zoals ziekenhuizen en verzorgingstehuizen, twee keer per jaar gecontroleerd of legionella in de waterleidingen aanwezig is. De concentratie legionellabacteriën in het water moet wettelijk lager zijn dan 100 kolonievormende eenheden per liter. De eigenaren van dergelijke collectieve installaties zijn verplicht om maatregelen te nemen om legionella-infecties te voorkomen. Oudere mensen of mensen die verzwakt zijn, zijn namelijk gevoeliger om ziek te worden van een infectie met legionella. Uit onderzoek van het RIVM blijkt dat de concentratie van legionellabacteriën in korte tijd sterk kan variëren, tot een factor 50. Beheerders van prioritaire collectieve drinkwaterinstallaties wordt daarom aanbevolen om eventuele maatregelen niet alleen op basis van de resultaten van een controle te nemen. Het is minstens zo belangrijk om ervoor te zorgen dat de drinkwaterinstallaties goed worden geïnstalleerd en onderhouden. Zo moeten temperaturen waarbij legionella goed kan groeien, worden voorkomen en mag het water in de leidingen niet te lang stilstaan. De studie is uitgevoerd in opdracht van de Inspectie voor Leefomgeving en Transport (ILT). In het onderzoek zijn de koudwaterleidingen van drie drinkwaterinstallaties gedurende tien maanden onderzocht op legionella. Bij deze drinkwaterinstallaties is in het verleden meerdere malen legionella aangetroffen. Dit keer werden in de watermonsters twee soorten legionellabacteriën aangetroffen, de Legionella anisa of Legionella gormanii. De Legionella pneumophila, de legionellasoort die verantwoordelijk is voor het merendeel van de ziektegevallen in Nederland, is niet aangetroffen., In the Netherlands, the collective drinking water installations of institutes such as hospitals and nursing homes, should be checked twice a year for the presence of Legionella bacteria. The Legionella concentration should be lower than 100 colony-forming units (cfu) per litre. The owners of these collective drinking water installations are obliged to take measures for the prevention of Legionella infections. Elderly people or people who are weak or vulnerable are at risk of becoming ill if they are infected with Legionella. In the current study, carried out by the RIVM, it was found that the concentration of Legionella bacteria in drinking water installations can vary over a short period by a factor of fifty. Owners of collective drinking water installations are therefore advised not to take measures that are based only on the results of the periodic controls. It is equally important to ensure the correct installation and maintenance of drinking water installations. For example, temperatures at which Legionella grows easily must be prevented and water in the pipes should not be stationary for too long. This study was commissioned by the Dutch Human Environment and Transport Inspectorate (ILT). In the study, the cold water pipes of three drinking water installations were examined over a period of ten months for the presence of Legionella. This concerned water installations in which Legionella had been detected several times in the past. On examination, two species of Legionella were found in the water samples, Legionella anisa and Legionella gormanii. Legionella pneumophila, the Legionella species that is responsible for most of the cases of Legionella pneumonia in the Netherlands, was not found in this study.
- Published
- 2012
24. Fifteenth EURL-Salmonella interlaboratory comparison study (2010) on typing of Salmonella ssp.
- Author
-
LZO, cib, Pol-Hofstad IE, Jacobs-Reitsma WF, Maas HME, de Pinna E, Mooijman KA, LZO, cib, Pol-Hofstad IE, Jacobs-Reitsma WF, Maas HME, de Pinna E, and Mooijman KA
- Abstract
RIVM rapport:De Nationale Referentie Laboratoria (NRL's) van de 27 Europese lidstaten en de NRL's van Kroatië, Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, Noorwegen, Turkije en Zwitserland scoorden in 2010 goed bij de kwaliteitscontrole op Salmonella-typering. Vier laboratoria hadden hiervoor een herkansing nodig. Uit de analyse van alle NRL's als groep bleek dat de laboratoria aan 95% van de geteste stammen de juiste naam konden geven. Sinds 1992 zijn de NRL's van de Europese lidstaten verplicht om deel te nemen aan jaarlijkse kwaliteitstoetsen, die bestaan uit zogeheten ringonderzoeken voor Salmonella. Elke lidstaat wijst een laboratorium aan, het Nationale Referentie Laboratorium (NRL), dat binnen dat land verantwoordelijk is om Salmonella uit monsters van levensmiddelen of dieren aan te tonen en te typeren. Om te controleren of de laboratoria hun werk goed uitvoeren moeten zij onder andere 20 Salmonella-stammen op juiste wijze identificeren. Soms doen ook landen buiten de Europese Unie vrijwillig mee. In 2010 waren dat Kroatië, Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, Noorwegen, Turkije en Zwitserland. Van de NRL's zijn er zeven laboratoria die, naast de standaardtoets (serotypering) op Salmonella, preciezere typeringen uitvoeren, de zogeheten faagtyperingen. Voor deze kwaliteitstoets moeten zij twintig extra stammen met deze methode typeren. De laboratoria ontvingen hiervoor tien Salmonella Enteritidis-stammen en tien Salmonella Typhimurium-stammen. Deze NRL's typeerden 98% van de S. Typhimurium-stammen en 99% van de S. Enteritidisstammen op de juiste wijze. De organisatie van het typeringsringonderzoek is in handen van het Europese Unie Referentie Laboratorium (EURL) voor Salmonella (EURL-Salmonella). Het EURL-Salmonella is ondergebracht bij het Nationaal Instituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) in Bilthoven, Nederland. De organisatie van dit ringonderzoek is uitgevoerd in samenwerking met de Health Protection Agency (HPA) in Londen, Engeland., The National Reference Laboratories (NRLs) of all 27 European Member States, as well as the NRLs of Croatia, Former Yugoslav Republic of Macedonia, Norway, Turkey and Switzerland performed well on the 2010 quality control test on Salmonella typing. Four laboratories were found to require a follow-up study on their first test but all participants obtained good scores in this follow-up study. An analysis of the pooled results from all NRLs revealed that the NRLs taken as a whole were able to assign the correct name to 95% of the strains tested. Since 1992, the NRLs of the EU Member States have been required to participate in annual quality control tests, which consist of interlaboratory comparison studies on Salmonella. Each Member State designates a specific laboratory within their national boundaries to be responsible for the detection and identification of Salmonella strains from animals and/or food products. These laboratories are then referred to as the National Reference Laboratories. The performance of these NRLs on Salmonella typing is assessed annually, based on their capability to correctly identify 20 Salmonella strains. NRLs from countries outside the European Union occasionally participate in these tests on a voluntary basis. Croatia, Former Yugoslav Republic of Macedonia, Norway, Turkey and Switzerland took part in the 2010 test. Seven NRLs not only serotyped the 20 Salmonella strains of the quality control test, but also subtyped 20 additional strains by phage typing. For this, the laboratories received ten strains of Salmonella Enteritidis and ten strains of Salmonella Typhimurium. These NRLs typed 98% of the S. Typhimurium strains correctly. Of the S. Enteritidis strains, 99% were phage typed correctly. The European Union Reference Laboratory for Salmonella (EURL-Salmonella) organizes this annual interlaboratory comparison study on typing of Salmonella in cooperation with the Health Protection Agency in London, UK. The EURLSalmonella is situated at th
- Published
- 2012
25. Detection of Coxiella burnetii using (q)PCR: a comparison of available assays
- Author
-
LZO, cib, de Bruin A, van Rotterdam B, LZO, cib, de Bruin A, and van Rotterdam B
- Abstract
RIVM rapport:Q fever, caused by the bacterium Coxiella burnetii, has become an emerging public health problem in the Netherlands since 2007. Diagnosis of Q fever, both in humans and animals, is mainly based on serology. Serological techniques are less suitable for direct transmission and source-finding studies for C. burnetii infection due to the delayed detection window for serological tests. The last two decades, several PCR based diagnostic assays (conventional PCR or qPCR) have been developed for the detection of C. burnetii DNA. These assays have been applied for the detection of C. burnetii DNA in clinical samples, veterinary samples, and environmental samples. These PCR-based diagnostic tests are often "in-house" developed assays. A number of commercial PCR diagnostic tests, however, have also become available. A drawback of these commercial kits is that information on some of the components is patented. This makes a thorough assessment of assay performance in relation to other "inhouse" developed assays difficult. In the current study, we describe a comparison of various (q)PCR assays used by laboratories both nationally and internationally for the detection of C. burnetii DNA. We compare the results obtained from three ring trials, set up specifically for the detection of C. burnetii DNA in human, veterinary, or environmental matrices. In addition, we compare specific parameters, such as sensitivity, specificity, and reproducibility for each of the (q)PCR assays. In conclusion, most (q)PCR assays developed for C. burnetii include detection of the multicopy insertion element IS1111, in combination with detection of other single copy genes such as icd, com1, sod, or plasmid genes. PCR based detection assays (conventional PCR or qPCR) for C. burnetii DNA preferably target short and multiple target sequences, including an internal process control in multiplex format. Other performance characteristics have not yet been published for these qPCR assays for the detection of C.
- Published
- 2012
26. Zuiveringsefficientie van de altrafiltratie-installatie te Glanerbrug : Gezondheidseffecten van hergebruik UF-permeaat
- Author
-
LZO, cib, Rutjes SA, van den Berg HHJL, Schijven JF, de Roda Husman AM, LZO, cib, Rutjes SA, van den Berg HHJL, Schijven JF, and de Roda Husman AM
- Abstract
RIVM rapport:Ultrafiltratie (UF) is een techniek waarmee micro-organismen met behulp van zeer fijnmazige filters uit water kunnen worden verwijderd. Door ultrafiltratie op te nemen als onderdeel van een afvalwaterzuivering worden de aantallen virussen en bacteriën in afvalwater tenminste een miljoen keer verlaagd. Dit blijkt uit onderzoek van het RIVM dat in opdracht van het waterschap Regge en Dinkel en producent Pentair X-flow is uitgevoerd. Schoner afvalwater na ultrafiltratie: In dit onderzoek zijn de aantallen virussen en bacteriën in ongezuiverd afvalwater vergeleken met het afvalwater van de rioolwaterzuiveringsinstallaties te Glanerbrug en Hengelo dat met een UF-filter is behandeld. In het behandelde afvalwater (UF-permeaat) zijn lage aantallen bacterien aangetroffen en konden ziekteverwekkende virussen niet meer worden aangetoond. Lozing UF-permeaat geen nadelige gezondheidseffecten: Vervolgens is onderzocht of een eventuele lozing van het UF-permeaat op het water van de nabijgelegen Voskampvijver (Enschede) gezondheidseffecten veroorzaakt voor kinderen die daarin zwemmen. Deze effecten zijn geschat op basis van de concentraties virussen en bacteriën in het UF-permeaat en in de Voskampvijver. De risico's blijken afhankelijk te zijn van het type microorganisme. Het risico op een infectie door een blootstelling aan entero- en rotavirussen in de vijver, al dan niet aangevuld met UF-permeaat, is zeer klein. Het risico op een infectie door de Campylobacter-bacterie is echter hoog vanwege de hoge aantallen Campylobacter in de Voskampvijver. Deze bacteriën zijn waarschijnlijk afkomstig van uitwerpselen van vogels en staan dus los van de kwaliteit van het UF-permeaat. Op basis van het risico op infectie met Campylobacter wordt zwemmen afgeraden., Ultrafiltration (UF) is a filtration technique in which a liquid is forced through a semipermeable membrane with a very small pore size in order to remove suspended particles, including micro-organisms. When used as part of a wastewater treatment system, UF reduces the concentrations of viruses and bacteria in wastewater by at least one million-fold. This is the conclusion of a study commissioned by the Regge en Dinkel Water Board and conducted by the RIVM. Cleaner wastewater by UF: In this study, the concentrations of viruses and bacteria in untreated and UFtreated wastewater of the wastewater treatment plants at Glanerbrug and Hengelo were compared. In the UF-treated wastewater (permeate), only low concentrations of bacteria were detected, and pathogenic viruses were not be detected at all. Discharge of UF-treated wastewater has no adverse effects on human health: The health effects of an eventual discharge of UF-treated wastewater from the treatment plants into a nearby pond (Voskampvijver; Enschede) were estimated by determining the concentrations of viruses and bacteria in both the UF-treated wastewater and the pond water. Depending on the type of micro-organism, the potential health risks to a child swimming in the pond, recharged or not with UFtreated wastewater, varied from very low to high. The risk of infection due to exposure to enteroviruses or rotaviruses is estimated to be very low. However, due to the presence of high numbers of Campylobacter bacteria in the Voskampvijver, probably originating from bird droppings, the infection risk from exposure to Campylobacter is high. Therefore, swimming in the pond should be discouraged because of the risk of infection due to Campylobacter.
- Published
- 2012
27. Analyse monitoring data 'convenant Campylobacter aanpak pluimveevlees in Nederland'
- Author
-
LZO, Swart AN, Havelaar AH, LZO, Swart AN, and Havelaar AH
- Abstract
RIVM rapport:Pluimveevlees kan besmet zijn met de ziekteverwekkende bacterie Campylobacter. Dit kan een risico vormen voor de volksgezondheid als de consument onvoldoende keukenhygiëne in acht neemt, bijvoorbeeld door rauw vlees in aanraking te laten komen met andere producten of vlees onvoldoende te verhitten. Een besmetting veroorzaakt meestal diarree, maar kan ook tot ernstigere klachten leiden, zoals het prikkelbare darmsyndroom. Het RIVM heeft een objectieve risicomaat gebruikt om metingen van aantallen Campylobacter-bacteriën op kippenvlees om te zetten naar een indicator voor het aantal te verwachten zieken. Het risico blijkt per slachthuis te kunnen verschillen. Met deze informatie kunnen daardoor specifieke maatregelen worden ingezet. In 2008 is een convenant getekend tussen de pluimveesector (vertegenwoordigd door NEPLUVI) en het ministerie van VWS. Dit convenant bepaalde dat karkassen van vleeskuikens in zestien slachthuizen in 2009 en 2010 wekelijks zouden worden getest. Gemeten zijn de aantallen Campylobacter op het vel en de aantallen Campylobacter op de filet van de vleeskuikens, nadat ze in de slachthuizen waren gekoeld. De aantallen Campylobacter waren tijdens de zomermaanden tot een factor tien hoger dan in de wintermaanden. Deze informatie is nu benut om met wiskundige modellen te berekenen wat de blootstelling van de consument was bij de bereiding van kipfilet in de keuken. Deze schatting van de blootstelling is vervolgens gecombineerd met een zogenoemde dosis-responsrelatie, die de kans op ziekte aangeeft als mensen bepaalde hoeveelheden bacteriën binnenkrijgen. Het gemiddelde risico van een portie kipfilet bleek in de zomermaanden hoger te zijn dan in de winter. Er zijn duidelijke verschillen aangetroffen tussen de risico's van producten die van verschillende slachterijen afkomstig waren. Twee van de zestien slachthuizen lieten een duidelijk verhoogd risico zien. De periodes van hoger risico vielen niet altijd samen met de zomerperiode. Dit wijst erop dat e, Broiler meat may be contaminated with pathogenic Campylobacter bacteria. When proper hygiene in the kitchen is lacking, this may entail a risk for public health, for example, when meat is inadequately cooked, or cross-contamination may have occured between the meat product and kitchen utensils. An infection typically leads to diarrhea, but may also lead to more severe outcomes such as irritable bowel syndrome. RIVM has applied an objective risk measure, that can translate Campylobacter contamination of poultry meat to disease incidence for humans. The risks were found to vary over slaughterhouses. The method is therefore useful for assessing the effect of specific interventions aimed at lowering the contamination load. In 2008 a covenant was signed between the poultry industry (as represented by NEPLUVI) and the ministry of Health Welfare and Sports (VWS). This covenant stipulated that broiler carcasses in 16 poultry slaughterhouses would be regularly tested in 2008 and 2009. Measured were actual numbers of Campylobacter, on both the skin and fillet after cooling. During the summer months, Campylobacter numbers were up to a factor ten higher as compared to winter months. Clear differences were observed between products originating from different slaughterhouses. Two out of 16 slaughterhouses showed a clearly elevated risk. The periods of higher risk did not always coincide with summer months. This indicates that other causes are relevant, such as general hygiene in slaughterhouses, or a high prevalence of infection at the broiler farm. Eleven slaughterhouses produced meat which was contaminated below average. The sector has already initiated interventions, such as improvement of hygiene and tuning of equipment. In collaboration with RIVM, the sector continues this research, to make additional analyses of, e.g., the effect the interventions.
- Published
- 2012
28. Molecular typing of Coxiella burnetii from source finding samples taken in 2009
- Author
-
LZO, cib, de Bruin A, van Alphen P, Janse I, van Rotterdam B, LZO, cib, de Bruin A, van Alphen P, Janse I, and van Rotterdam B
- Abstract
RIVM rapport:Q fever, caused by the bacterium C. burnetii, is a zoonosis with a worldwide distribution that affects both humans and animals. From 2007 to 2010, large community outbreaks of Q fever were observed in the Netherlands. In 2008 and 2009 source finding investigations were initiated by several Municipal Health Services, primarily on commercial dairy goat farms, to pinpoint potential sources for Q fever. In that same year, the Food and Consumer Product Safety Authority initiated a project to investigate if petting zoos were a potential source for human Q fever as well. Petting zoos showed insufficient C. burnetii DNA content for molecular typing (qPCR Cq values higher than 33) and were not considered an important source for human Q fever. However, 31 samples from eight out of 57 commercial dairy farms, involved in source finding investigations in 2009, showed a relatively high C. burnetii DNA content based on qPCR data for single copy target com1 (Cq values lower than 33). These samples were selected for molecular typing using a Multi-Locus Variable number of tandem repeat Analysis (MLVA). In this study we show that samples highly positive for C. burnetii DNA can be successfully typed using a multiplex MLVA assay. Three different MLVA types were found, based on six MLVA markers. On seven out of eight locations a single MLVA type was found. On one location a mixture of two types was observed within a number of samples. Our findings show that multiple MLVA types are present in the Netherlands, which is promising for future source finding investigations to identify potential sources. However, only a few different MLVA types have been determined in human and animal samples so far, which makes identifying transmission routes and sources of C. burnetii in the Netherlands still challenging.
- Published
- 2011
29. Q fever: the answer is blowing in the wind : Detection of Coxiella burnetii in aerosols
- Author
-
LZO, cib, de Bruin A, van der Plaats R, Janse I, van Rotterdam B, LZO, cib, de Bruin A, van der Plaats R, Janse I, and van Rotterdam B
- Abstract
RIVM rapport:Coxiella burnetii is a bacterium that causes Q fever, a zoonosis that affects large numbers of both humans and animals. From 2007 to 2010, large outbreaks of Q fever were observed in a rural area in the Netherlands. In 2009, field studies were started to investigate if C. burnetii DNA can be detected in aerosols on and in the near vicinity of Q fever affected farms. In 2010, these studies were continued in two areas studied in 2009, in the provinces of Noord-Brabant and Zuid-Limburg, to investigate if C. burnetii DNA was still present in aerosols in these areas. In both areas, the C. burnetii DNA content in aerosols obtained in 2010 seemed to have declined in comparison to data of the same locations visited in 2009. These data are in agreement with the observed reduction in the number of reported Q fever cases in 2010 in comparison to 2009. Possible explanations for this decline could be the start of a mandatory vaccination campaign for small ruminants in 2009 and the culling of pregnant animals on Q fever affected farms that started at the end of 2009. This data will be used in future investigations, in which we will combine molecular detection and typing methods for C. burnetii in aerosols with mathematical modelling to get more insight in the transmission of C. burnetii via aerosols and track (individual) sources for C. burnetii infection.
- Published
- 2011
30. Risk profile on antimicrobial resistance transmissible from food animals to humans
- Author
-
LZO, cib, Geenen PL, Koene MGJ, Blaak H, Havelaar AH, van de Giessen AW, LZO, cib, Geenen PL, Koene MGJ, Blaak H, Havelaar AH, and van de Giessen AW
- Published
- 2011
31. A query for Coxiella in veterinary and environmental matrices
- Author
-
LZO, de Bruin A, van Rotterdam BJ, LZO, de Bruin A, and van Rotterdam BJ
- Abstract
RIVM rapport:Q fever, caused by Coxiella burnetii, is a zoonosis with a worldwide distribution that affects both humans and animals. In 2007, 2008, and 2009 large community outbreaks of Q fever were observed in the Netherlands. In 2008, several studies were started to investigate potential sources of C. burnetii infection and possible transmission routes. Temporal studies focussed on C. burnetii DNA content on farms, and their direct surroundings. Coxiella burnetii was found in veterinary and environmental samples obtained from a single farm, with an abortion wave among its goats in April 2007, during two successive years of Q fever outbreaks in 2007 and 2008. Within the Q fever outbreak of 2009, investigations at one location in Zuid-Limburg over a 16 week-interval demonstrated that the C. burnetii DNA content in both veterinary and environmental samples declined over time after the initial wave of abortions among goats. Although a decline of the C. burnetii DNA content was observed, environmental and veterinary samples were still found to be positive up to several months after the abortion wave at the farm. Human outbreak linked source investigations focussed on veterinary and environmental matrices on farms, which in previous studies were found to contain the highest C. burnetii DNA content. These matrices included vaginal swabs from animals and surface area swabs from horizontal surfaces, to investigate the potential link between the putative Q fever-affected goat farms and (clusters of) human Q fever cases in the near vicinity of these farms. Screening results for vaginal swabs obtained from goats and/or sheep are consistent with results for surface area swabs taken on the same farm.
- Published
- 2011
32. Moleculaire risk assessment Escherichia coli O157 in Nederland
- Author
-
LZO, cib, Franz E, van der Wal FJ, Hoek A, Heuvelink A, LZO, cib, Franz E, van der Wal FJ, Hoek A, and Heuvelink A
- Published
- 2011
33. Detection of Coxiella burnetii DNA in animal and environmental matrices on non-dairy sheep farms
- Author
-
LZO, de Bruin A, van der Plaats R, van Rotterdam B, LZO, de Bruin A, van der Plaats R, and van Rotterdam B
- Abstract
RIVM rapport:During the spring and summer of 2007, 2008 and 2009, large Q fever outbreaks occurred in the Netherlands affecting a rural area in the southeast of the country. Prior to and during these outbreaks Q fever related abortion waves were reported on several dairy goat farms in the same region. As a result, primarily commercial dairy goat farms were implicated as potential sources for the emerging human Q fever cases in the Netherlands. However, in 2008 and 2009 a number of (non-dairy) sheep farms were identified where C. burnetii DNA was detected in both animal (vaginal swabs) and environmental (surface area swabs) matrices. In addition, in two epidemiological studies non-dairy sheep farms were implicated as the primary source for an emerging cluster of human Q fever cases in their near vicinity. Therefore, although less important in the recent epidemic, non-dairy sheep farms cannot be ruled out as potential source for human Q fever. In the current study, we describe the presence of C. burnetii DNA in animal and environmental matrices obtained from two non-dairy sheep farms. We show that C. burnetii DNA content in surface area swabs from fences and drinking buckets and udder swabs from animals was consistently higher on farm B in comparison to farm A. This may be explained by the geographical locations of the farms, since farm B is located in a highly Q fever affected area (Noord-Brabant), while farm A is located in an area not affected by Q fever (Noord-Holland). How these results are related to shedding of C. burnetii by the non-dairy sheep on these farms is not clear. No positive relationship was found between C. burnetii content in vaginal swabs and udder swabs. Coxiella burnetii contamination of sheep udders may be a result from excrements from the same animal, direct contact with other animals (or other contaminated surfaces), or a combination of these.
- Published
- 2011
34. EU Interlaboratory comparison study food IV (2010) : Detection of Salmonella in minced meat
- Author
-
LZO, cib, Kuijpers AFA, van de Kassteele J, Mooijman KA, LZO, cib, Kuijpers AFA, van de Kassteele J, and Mooijman KA
- Abstract
RIVM rapport:EU Ringonderzoek voedsel IV (2010) Detectie van Salmonella in gehakt In 2010 waren 28 van de 31 Nationale Referentie Laboratoria (NRL's) in de Europese Unie in staat om hoge en lage concentraties van de Salmonella-bacterie in gehakt van varken en rund aan te tonen. Zij behaalden direct het gewenste niveau. Eén laboratorium maakte een overschrijffout vanuit de ruwe data naar de rapportage ervan, waardoor hun resultaat als matig werd beoordeeld. Twee NRL's behaalden het gewenste resultaat tijdens een herkansing. De onderprestatie werd waarschijnlijk veroorzaakt doordat blanco monsters met andere monsters van het ringonderzoek of monsters van het eigen laboratorium waren besmet. Dit blijkt uit het vierde voedselringonderzoek dat het Referentie Laboratorium van de Europese Unie (EURL) voor Salmonella heeft georganiseerd. Het onderzoek is in september 2010 gehouden, de herkansing was in januari 2011. Alle NRL's van de Europese lidstaten die ervoor verantwoordelijk zijn Salmonella op te sporen, zijn verplicht om aan dit onderzoek deel te nemen. Het EURL-Salmonella is gevestigd bij het Nederlandse Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). Tijdens de studie zijn drie analysemethodes gebruikt om de Salmonellabacterie in gehakt aan te tonen. Twee daarvan zijn internationaal voorgeschreven methoden voor Salmonella-detectie in voedsel (RVS en MKTTn). De derde, de internationaal voorgeschreven methode om Salmonella in dierlijke mest aan te tonen, is niet verplicht maar is op verzoek van het EURL uitgevoerd (MSRV). Gemiddeld werd door laboratoria in 99% van de (besmette) monsters Salmonella gedetecteerd, ongeacht de methode. De laboratoria moeten de studie volgens voorschrift uitvoeren. Elk laboratorium kreeg daarvoor een pakket toegestuurd met gehakt en 29 gelatinecapsules met melkpoeder dat twee verschillende besmettingsniveaus Salmonella Typhimurium bevatte en enkele capsules met steriel melkpoeder. De laboratoria moesten vervolgens het gehakt en de capsules samenv, Of the 31 National Reference Laboratories (NRLs) in the European Union that participated in a comparison study in 2010, 28 were able to detect both high and low levels of Salmonella in minced meat pork and beef. They achieved the desired outcome on the first attempt. Of the remaining three NRLs, one made a transcription error during the transfer of raw data to the test report, leading to a 'moderate' performance. The two remaining NRLs obtained the desired outcome in a follow-up study. Cross-contamination of blank samples with other samples provided for testing or with samples from their own laboratory is the most likely explanation for the initial deviation of their results from the desired outcome. These are the results of the fourth interlaboratory comparison study on food organised by the European Union Reference Laboratory (EURL) for Salmonella. The study was conducted in September 2010, with the follow-up study in January 2011. All NRLs responsible for Salmonella detection from all European Member States were required to participate in this study. The EURL for Salmonella is part of the Dutch National Institute for Public Health and the Environment (RIVM). Three different analytical methods for demonstrating the presence of Salmonella in minced meat were used during the study. Two of these are internationally prescribed methods (MKTTn and RVS) for the detection of Salmonella in food. The third is an internationally prescribed method (MSRV) for the detection of Salmonella in veterinary samples and is not obligatory in food testing but was included in the study by request of the EURL. On average, the laboratories found Salmonella in 99% of the (contaminated) samples independent of which method was used. The laboratories were obliged to conduct the study according to the instructions provided. Each laboratory received a package containing minced meat (free of Salmonella), 29 gelatin capsules containing powdered milk infected with Salmonella Typhimurium at two leve
- Published
- 2011
35. Staat van Infectieziekten in Nederland, 2010
- Author
-
EPI ; LCI ; LZO ; VTV, cib, Bijkerk P, van Lier EA, Swaan CM, Kretzschmar MEE, EPI ; LCI ; LZO ; VTV, cib, Bijkerk P, van Lier EA, Swaan CM, and Kretzschmar MEE
- Abstract
RIVM rapport:In 2010 en de eerste helft van 2011 was de uitbraak van bof onder studenten de meest in het oog springende ontwikkeling op het gebied van infectieziekten in Nederland. Dit blijkt uit de Staat van Infectieziekten over 2010, die inzicht geeft in ontwikkelingen van infectieziekten bij de Nederlandse bevolking. Het rapport beschrijft ook de ontwikkelingen in het buitenland die voor Nederland relevant zijn. Met deze jaarlijkse uitgave informeert het RIVM beleidsmakers van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Elk jaar komt in de Staat van Infectieziekten een thema aan bod, dit jaar is dat de hoeveelheid jaren van gezondheid die verloren gaan (ziektelast) door infectieziekten. Informatie over ziektelast helpt beleidsmakers prioriteiten te stellen op het gebied van infectieziektebestrijding. Het is lastig om de ziektelast van diverse infectieziekten op de volksgezondheid met elkaar te vergelijken. Sommige infectieziekten komen namelijk erg vaak voor maar zijn over het algemeen relatief mild, terwijl andere infectieziekten slechts zelden voorkomen maar gepaard gaan met een hoge sterfte. Een gezondheidsmaat die deze aspecten van ziekten combineert is de Disability Adjusted Life Year (DALY). In dit rapport wordt uitgelegd hoe de DALY kan worden berekend, welke keuzes en aannames hierbij moeten worden gemaakt en welke aspecten van belang zijn als het gaat om infectieziekten in het bijzonder. Om betrouwbare schattingen van de ziektelast van infectieziekten te kunnen maken is in de toekomst verder onderzoek nodig naar de kwaliteit van gegevens over hoe vaak infectieziekten voorkomen en de mate van onderrapportage. Voorlopige schattingen geven al wel een beeld van de variatie in ziektelast tussen verschillende infectieziekten., In 2010 and the first half of 2011 the outbreak of mumps among students was the most striking event concerning infectious diseases in the Netherlands. This is concluded in the State of Infectious Diseases in 2010. The purpose of this report is to provide insight into developments of infectious diseases in the Dutch population. This report also describes international developments abroad that are relevant to the Netherlands. The information contained in this yearly publication is compiled by the RIVM for policymakers at the Ministry of Health, Welfare and Sport (VWS). One particular topic is highlighted each year in the State of Infectious Diseases. This time the focus is on the number of healthy life years lost (disease burden) due to infectious diseases. Information on disease burden helps policymakers to set priorities in the area of infectious disease control. It is difficult to compare disease burdens of different infectious diseases with each other. Some infectious diseases occur very frequently but are in general very mild, while other infectious diseases occur rarely but cause a high mortality. A health measure that combines these aspects of diseases is the Disability Adjusted Life Year (DALY). In this report we explain how the DALY can be calculated, which decisions and assumptions need to be made for this calculation and which aspects are important for infectious diseases in particular. To be able to generate reliable estimates of the disease burden of infectious diseases, future research is needed on the quality of data with regard to the frequency of occurrence of infectious diseases and the degree of underreporting. Preliminary estimates do already give a picture of the variation in disease burden between different infectious diseases.
- Published
- 2011
36. Clostridium perfringens associated with food borne disease : final report
- Author
-
LZO, Wijnands LM, van der Mey-Florijn A, Delfgou-van Asch EHM, LZO, Wijnands LM, van der Mey-Florijn A, and Delfgou-van Asch EHM
- Abstract
RIVM rapport:Mensen die voedsel eten dat de bacterie Clostridium perfringens bevat, kunnen daar diarree van krijgen. Deze bacterie komt vooral voor in producten die vlees bevatten, zoals soepen en stoofschotels, maar ook in kruiden en specerijen. Mensen worden voornamelijk ziek na het eten van vleesbevattende producten die onder verkeerde omstandigheden zijn gekoeld voor opslag. Dat kan ook gebeuren als dit soort voedsel onvoldoende is opgewarmd nadat het is gekoeld. Dit zijn de belangrijkste conclusies uit onderzoek van het RIVM, dat in opdracht van de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA) is uitgevoerd. Jaarlijks worden in Nederland ongeveer 160.000 mensen ziek nadat zij voedsel hebben geconsumeerd dat besmet is met de bacterie Clostridium perfringens. De nVWA wil meer inzicht krijgen welke combinaties van het voedseltype en het bereidingsproces tot ziekte kunnen leiden. Als mensen bereid voedsel willen bewaren, wordt aanbevolen het zo snel mogelijk na de bereiding af te laten koelen. Om voedsel voldoende te verhitten wordt aanbevolen een kerntemperatuurmeter te gebruiken. Om zeker te weten dat alle levensvatbare bacterien zijn gedood, kan als richtlijn worden gesteld dat de kern van voedsel minimaal gedurende 10 minuten 65 graden Celcius moet zijn. Het is lastiger te controleren of voedsel voldoende is afgekoeld. Bij onvoldoende verhitten of afkoelen produceert de bacterie in de dunne darm het eiwit enterotoxine Cpe. Dit eiwit komt vrij als de bacterie daar tijdens het verteringsproces overgaat in een spore (een vorm die tegen veel externe factoren, zoals koude en zuren, bestand is). Het eiwit tast het epitheel aan, waardoor ziekteverschijnselen ontstaan., Release of the enterotoxin Cpe by Clostridium perfringens in the small intestine after the consumption of contaminated food may lead to diarrhoea. Potentially pathogenic bacteria seem to occur only in selected food commodities. Moreover, specific food preparation processes seem to be more involved in the onset of disease. These are the main conclusions from research carried out by the RIVM by the order of the new Food and Consumer Product Safety Authority (nVWA). Food contaminated with C. perfringens leads to approximately 160,000 disease cases annually in the Netherlands. The nVWA aims to obtain more insight in the most harmful combination food-commodity - preparation-process with respect to C. perfringens. C. perfringens is frequently isolated from meat-containing food commodities such as soups and stews, and from herbs and spices. A minority of the isolated strains carry the gene encoding the enterotoxin Cpe, and are thus potentially pathogenic. Strains isolated from meat-containing food commodities carry the Cpe-gene more often than strains isolated from herbs and spices. Outbreak investigation reports show that inadequate cooling and/or inadequate reheating is often the main cause for the onset of disease. Most important food commodities involved in outbreaks are meat containing dishes such as soups and stews. Cooling of food is a crucial but also a difficult step to control in the preparation cascade, especially in the private household. Reheating after cooling and before consumption is easier to control. Hence, more elaborate investigations into reheating have been carried out.
- Published
- 2011
37. The sixteenth EURL-Salmonella workshop : 19 and 20 may 2011, Zandvoort, the Netherlands
- Author
-
LZO, cib, Mooijman KA, LZO, cib, and Mooijman KA
- Abstract
RIVM rapport:In dit rapport zijn de verslagen gebundeld van de presentaties die op 19 en 20 mei 2011 zijn gegeven tijdens de zestiende jaarlijkse workshop voor de Europese Nationale Referentie Laboratoria (NRL's) voor de bacterie Salmonella. Elk jaar wisselt het overkoepelende orgaan, het Europese Referentie Laboratorium (EURL) Salmonella, tijdens deze workshop informatie uit met de NRL's. Daarnaast worden de resultaten gepresenteerd van de ringonderzoeken van het EURL waarmee de kwaliteit van de NRL-laboratoria wordt gemeten. De resultaten hiervan worden uitgebreider in aparte RIVM-rapporten weergegeven. Een ander terugkerend onderwerp is het rapport van de European Food Safety Authority (EFSA) over zoönosen, oftewel ziekten die van dieren op mensen kunnen overgaan. Dit rapport geeft een overzicht van de aantallen en types zoönotische micro-organismen die in 2009 gezondheidsproblemen veroorzaakten in Europa. Hieruit blijkt dat Salmonella minder gezondheidsproblemen veroorzaakt, maar nog steeds, na de Campylobacter-bacterie, de tweede belangrijke veroorzaker is van zoönotische ziektes in Europa. Drie presentaties behandelden een 'nieuwe' stam: 'Salmonella Typhimurium-like'. Hierin is de mening van de EFSA uiteengezet over de wijze waarop de gezondheidsrisico's van deze stam het beste kunnen worden gemonitord en vastgesteld. Daarnaast is een moleculaire methode om deze stam te typeren toegelicht en ten slotte zijn twee uitbraken in Frankrijk beschreven die door deze stam veroorzaakt werden. In andere verslagen beschrijven de NRL's voor Salmonella van enkele geselecteerde landen hun activiteiten. Verder geeft het EURL-Salmonella informatie over standaardisatie van methoden om Salmonella op te sporen en te typeren en wordt de validatie van een moleculaire typeringmethode voor Salmonella Typhimurium beschreven. Tenslotte wordt informatie gegeven over Salmonella in de slachtlijn van varkens. De organisatie van de workshop is in handen van het EURL voor Salmonella, voorheen CRL, dat o, This report contains the summaries of the presentations of the sixteenth annual workshop for the National Reference Laboratories (NRLs) for Salmonella, held in Zandvoort, the Netherlands on 19 and 20 May 2011. The aim of this workshop was to facilitate the exchange of information on the activities of the NRLs and the European Union Reference Laboratory for Salmonella (EURL-Salmonella). An important yearly item on the agenda is the presentation of the results of the annual ring trials organised by the EURL, which provide valuable information on the quality of the work carried out by the participating NRL laboratories. Another yearly item is the presentation of the most recent European summary report on Zoonoses by the European Food Safety Authority (EFSA). This latter report gives an overview on the number and types of zoonotic microorganisms causing health problems in Europe in 2009. It shows that, although the number of health problems caused by Salmonella is decreasing, it is still the second most important cause, after Campylobacter, of zoonotic diseases in Europe. Three presentations dealt with the emerging 'Salmonella Typhimurium-like' strains: the EFSA opinion on monitoring and assessment of the public health risk of this strain, a molecular technique to type the strain and two outbreaks in France caused by this type of strain. In other summaries, the NRLs for Salmonella of a few selected countries describe their activities, the EURL-Salmonella gives information on standardisation of methods for detection of Salmonella, the validation of a molecular typing method of Salmonella Typhimurium is described and information is given on Salmonella in the pork slaughter chain. The workshop was organised by the EURL-Salmonella, formerly called CRL-Salmonella, which is located at the Dutch National Institute for Public Health and the Environment. The main task of the EURL-Salmonella is to evaluate the performance of the European NRLs in detecting and typing of Salmonella
- Published
- 2011
38. Staat van zoonosen 2010
- Author
-
LZO, cib, Aalten M, de Jong A, Stenvers O, Braks M, Friesema I, Maassen K, van Pelt W, Schimmer B, Geenen P, LZO, cib, Aalten M, de Jong A, Stenvers O, Braks M, Friesema I, Maassen K, van Pelt W, Schimmer B, and Geenen P
- Abstract
RIVM rapport:De Staat van zoönosen, 2010 geeft een overzicht van de trends in het voorkomen van verschillende zoönosen bij mens en dier. De cijfers zijn gebaseerd op de monitoringsdata van zoönosen en zoönotische agentia die jaarlijks gemeld worden aan de Europese Commissie in het kader van Directive 2003/99/EC. Deze worden aangevuld met data afkomstig van surveillance, monitoring- en bestrijdingsprogramma's en relevante onderzoeksprojecten. Verder worden een aantal opmerkelijke voorvallen betreffende zoönosen bij mens of dier uitgelicht, zoals humane gevallen van vlekziekte en uitbraken van rundertuberculose bij melkvee en kalveren. Het rapport wordt afgesloten met een themahoofdstuk waarin besproken wordt hoe gerapporteerde gevallen van voedselinfecties of -vergiftigingen worden aangepakt door de GGD en de nVWA., The report State of zoonotic diseases, 2010 gives an overview of the occurrence of zoonotic disease in humans and animals in the Netherlands. The figures are based on data that are reported annually to the European Commission, in accordance with Directive 2003/99/EC on the monitoring of zoonoses and zoonotic agents. They are supplemented with data from Dutch surveillance, monitoring and control programmes and relevant research. Furthermore, a number of notable events of zoonoses in humans and/or animals are discussed in more detail, such as human cases of erysipelas and outbreaks of bovine tuberculosis in dairy cattle and calves. The report concludes with a chapter on foodborne infections and intoxications and will discuss how reported cases are managed by the Municipal Health Services (GGD) and the Food and Consumer Product Safety Authority (nVWA).
- Published
- 2011
39. Detectiemethoden voor legionella in water
- Author
-
LZO, cib, Schalk M, de Roda Husman AM, LZO, cib, Schalk M, and de Roda Husman AM
- Abstract
RIVM rapport:Het RIVM heeft een overzicht gemaakt van bestaande en nieuwe methoden om legionella in water aan te tonen. Dit is gemaakt in opdracht van de VROM Inspectie, die inzicht wil hebben in de kenmerken en toepassingsmogelijkheden van bestaande en nieuwe methoden. Legionella komt overal in het milieu voor, maar mensen raken vooral geinfecteerd als zij bacterien inademen die zijn uitgegroeid in watersystemen die door de mens zijn gemaakt. Voorbeelden daarvan zijn bubbelbaden, koeltorens en leidingwatersystemen. Legionellapreventie is erop gericht de groei van legionella in dergelijke watersystemen te voorkomen. Bepaalde collectieve leidingwaterinstallaties, zoals in ziekenhuizen, moeten volgens het Waterleidingbesluit periodiek gecontroleerd worden op de aanwezigheid van legionella. Dit dient te gebeuren conform de NEN 6265, een kweekmethode op agarplaten. De NEN 6265 heeft een aantal beperkingen. Zo kunnen legionellabacterien gemist worden doordat ze niet groeien op agarplaten of doordat ze overgroeid worden door andere bacterien. Nieuwe methoden, zoals Polymerase Chain Reaction, de legionella-chip of amoebe-kweek, kunnen voordelen bieden ten opzichte van de wettelijk vereiste kweekmethode. Ze kunnen bijvoorbeeld wel de legionellabacterien detecteren die niet zijn te kweken op agarplaten. Nieuwe methoden hebben echter ook beperkingen. Een aantal van deze methoden tonen bijvoorbeeld ook dode bacterien aan, waardoor na een reinigingsmaatregel niet kan worden vastgesteld of het legionella-probleem in een installatie verholpen is. Nader onderzoek dient te worden uitgevoerd om vast te stellen of nieuwe methoden of een combinatie van methoden in staat zijn een beter beeld te geven van legionellagroei in een leidingwaterinstallatie dan de NEN 6265., The RIVM has compiled an overview of current and new methods for the detection of Legionella in water. The study was carried out by order of the VROM-Inspectorate with the aim of obtaining an insight into the characteristics and applications of current and newly developed methods. Legionella is omnipresent in the environment, but infection mainly results from the direct inhalation of bacteria that have multiplied in man-made water systems, such as whirlpools, cooling towers and tapwater systems. Regulations for the prevention of Legionella target the growth of Legionella in these water systems. The Waterleidingbesluit of 2004 requires that certain collective tapwater systems, such as those in hospitals, be checked regularly for the presence of Legionella using a standardized culture method, NEN 6265. However, the NEN 6265 method has been shown to have a number of limitations, among which are that the Legionella bacteria can be missed because they do not grow on the agar plates or are overgrown by other bacteria. New methods, including polymerase chain reaction (PCR), a Legionella-chip or amoebic-coculture, have a number of advantages over the NEN 6265 method, such as the ability to detect Legionella bacteria that are missed on the NEN 6265 agar plates. However, the new methods also have their own characteristic limitations. Some methods detect both living and dead bacterial cells, with the result that it cannot be determined if - following the eradication measure - the Legionella within an installation has actually been eliminated. Further research is required to determine if one of these new methods or a combination of methods will lead to improved detection of Legionella in tapwater systems.
- Published
- 2011
40. Orale blootstelling van proefdieren aan Coxiella burnetii : Literatuuronderzoek
- Author
-
LZO, cib, Geenen PL, van Rotterdam B, van de Giessen AW, LZO, cib, Geenen PL, van Rotterdam B, and van de Giessen AW
- Published
- 2011
41. Molecular detection and typing of Coxiella burnetii
- Author
-
LZO, cib, de Bruin A, Janse I, van Rotterdam B, LZO, cib, de Bruin A, Janse I, and van Rotterdam B
- Published
- 2011
42. The fifteenth CRL-Salmonella workshop : 27 June 2010, Saint Malo, France
- Author
-
LZO, cib, Mooijman KA, LZO, cib, and Mooijman KA
- Abstract
RIVM rapport:In dit rapport zijn de verslagen gebundeld van de presentaties die op 27 juni 2010 zijn gehouden tijdens de vijftiende jaarlijkse workshop voor de Europese Nationale Referentie Laboratoria (NRL's) voor de bacterie Salmonella. Tijdens de workshop heeft het overkoepelende orgaan, het Communautair Referentie Laboratorium (CRL) Salmonella,informatie uitgewisseld met de NRL's. Een belangrijk onderdeel daarvan is de presentatie van de resultaten van de jaarlijks terugkerende ringonderzoeken van het CRL waarmee de kwaliteit van de NRLlaboratoria wordt gemeten. De resultaten hiervan worden ook in aparte RIVM-rapporten weergegeven. Een van de verslagen betreft het rapport van de European Food Safety Authority (EFSA) van 2008 over zoonosen, oftewel ziekten die van dieren op mensen kunnen overgaan. Dit rapport geeft een overzicht van de aantallen en types zoonotische organismen. Hieruit blijkt onder meer dat de ziekte die door Salmonella wordt veroorzaakt na de ziekte die de bacterie Campylobacter veroorzaakt, de zoonose is die in de Europese Unie het vaakst worden gerapporteerd. Verder bevat het rapport een overzicht van de jaarlijkse zogeheten baselinestudies voor Salmonella die tot 2009 zijn uitgevoerd. Hierin is per deelnemend land vastgesteld hoeveel Salmonella voorkomt bij de diverse categorieen pluimvee en varkens. In 2005 is dit onderzoek gedaan bij leghennen, in 2006 bij vleeskuikens, in 2007 bij kalkoenen en slachtvarkens en in 2008 bij fokvarkens en vleeskuikenkarkassen. De organisatie van de workshop is in handen van het CRL voor Salmonella, dat onderdeel is van het RIVM. De hoofdtaak van het CRLSalmonella referentielaboratoria voor deze bacterie in Europa. De workshop vond plaats in Saint Malo, Frankrijk, aansluitend bij het vierjaarlijkse internationale congres over Salmonella dat daar werd gehouden., This report contains the summaries of the presentations of the fifteenth annual workshop for the National Reference Laboratories (NRLs) for Salmonella, held on 27 June 2010. The aim of this workshop was to facilitate the exchange of information on the activities of the NRLs and the Community Reference Laboratory for Salmonella (CRL-Salmonella). An important item on the agenda was the presentation of the results of the annual ring trials organised by the CRL, which provide valuable information on the quality of the work carried out by the participating NRL laboratories. The results of these studies are also presented in separate RIVM reports. Among the summaries is the presentation of the Community summary report on Zoonoses of 2008. This report of the European Food Safety Authority (EFSA) gives an overview of the number and types of zoonotic organisms causing health problems in 2008. Salmonellosis is the second most frequently reported zoonotic disease in the European Union, after Campylobacteriosis. An overview was also given of the annual baseline surveys for Salmonella as performed up to 2009. In these studies each participating country determined the prevalence of Salmonella in certain animal productions. Animal productions under review have been chicken laying hens (2005), chicken broilers (2006), turkeys (2007), slaughter pigs (2007), breeding pigs (2008) and chicken broiler carcasses (2008). The workshop was organised by the CRL-Salmonella, which is located at the National Institute for Public Health and the Environment. The main task of the CRL-Salmonella is to evaluate the performance of the European NRLs in detecting and typing of Salmonella in different products. The workshop was organised in Saint Malo, France, in conjunction with the International Symposium on Salmonella and Salmonellosis (I3S).
- Published
- 2011
43. Fourteenth CRL-Salmonella interlaboratory comparison study (2009) on typing of Salmonella spp.
- Author
-
LZO, cib, Jacobs-Reitsma WF, Maas HME, de Pinna E, Mooijman KA, LZO, cib, Jacobs-Reitsma WF, Maas HME, de Pinna E, and Mooijman KA
- Abstract
RIVM rapport:De Nationale Referentie Laboratoria (NRL's) van de 27 Europese lidstaten en de NRLs van Kroatië, Noorwegen en Zwitserland scoorden in 2009 goed bij de kwaliteitscontrole op Salmonella-typering. Vijf laboratoria hadden hiervoor een herkansing nodig. Uit de analyse van alle NRL's als groep bleek dat de laboratoria aan 93 procent van de geteste stammen de juiste naam konden geven. Sinds 1992 zijn de NRL's van de Europese lidstaten verplicht om deel te nemen aan jaarlijkse kwaliteitstoetsen, die bestaan uit zogeheten ringonderzoeken voor Salmonella. Elke lidstaat wijst een laboratorium aan, het Nationale Referentie Laboratorium (NRL), dat binnen dat land verantwoordelijk is om Salmonella uit monsters van levensmiddelen of dieren aan te tonen en te typeren. Om te controleren of de laboratoria hun werk goed uitvoeren moeten zij onder andere 20 Salmonella-stammen op juiste wijze identificeren. Soms doen ook landen buiten de Europese Unie vrijwillig mee. In 2009 waren dat Noorwegen en Zwitserland, en Kroatië als kandidaat-lidstaat voor de Europese Unie. Van de NRL's zijn er zeven laboratoria die, naast de standaardtoets (serotypering) op Salmonella, preciezere typeringen uitvoeren, de zogeheten faagtypering. Voor deze kwaliteitstoets moeten zij 20 extra stammen met deze methode typeren. De laboratoria ontvingen hiervoor tien Salmonella Enteritidisstammen en tien Salmonella Typhimurium-stammen. Deze NRL's typeerden 98 procent van de S. Typhimurium-stammen en 94 procent van de S. Enteritidisstammen op de juiste wijze. De organisatie van het typeringsringonderzoek is in handen van het Communautair Referentie Laboratorium (CRL) voor Salmonella (CRLSalmonella). Het CRL-Salmonella is ondergebracht bij het Nationaal Instituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) in Bilthoven, Nederland. De organisatie van dit ringonderzoek is uitgevoerd in samenwerking met de Health Protection Agency (HPA) in Londen, Engeland., The National Reference Laboratories (NRLs) of all 27 European Member States, as well as the NRLs of Croatia, Norway and Switzerland performed well on the 2009 quality control test on Salmonella typing. Five laboratories were found to require a follow-up study on their first test but all obtained good scores in this follow-up study. An analysis of the pooled results from all NRLs revealed that the NRLs taken as a whole were able to assign the correct name to 93 per cent of the strains tested. Since 1992, the NRLs of the EU Member States have been required to participate in annual quality control tests, which consist of interlaboratory comparison studies on Salmonella. Each Member State designates a specific laboratory within their national boundaries to be responsible for the detection and identification of Salmonella strains from animals and/or food products. These laboratories are then referred to as the National Reference Laboratories. The performance of these NRLs on Salmonella typing is assessed annually, based on their capability to correctly identify twenty Salmonella strains. NRLs from countries outside the European Union occasionally participate in these tests on a voluntary basis. Norway and Switzerland, and Croatia as an EU-candidate country took part in the 2009 test. Seven NRLs not only serotyped the 20 Salmonella strains of the quality control test, but also subtyped 20 additional strains by phage typing. For this, the laboratories received ten strains of Salmonella Enteritidis and ten strains of Salmonella Typhimurium. These NRLs typed 98 per cent of the S. Typhimurium strains correctly. Of the S. Enteritidis strains, 94 per cent were phage typed correctly. The Community Reference Laboratory for Salmonella (CRL-Salmonella) organises this annual interlaboratory comparison study on typing of Salmonella in cooperation with the Health Protection Agency in London, UK. The CRLSalmonella is situated at the National Institute for Public Health and the Environm
- Published
- 2011
44. Hoge resolutie typering van Coxiella burnetii : Definitieve versie
- Author
-
LZO, cib, Janse I, Bossers A, Roest HJ, van Rotterdam B, LZO, cib, Janse I, Bossers A, Roest HJ, and van Rotterdam B
- Abstract
RIVM rapport:Coxiella burnetii is een intracellulaire bacterie die Q-koorts veroorzaakt. De genoomsequenties van een aantal isolaten die verkregen werden tijdens de Nederlandse Q-koorts uitbraak werden opgehelderd. Deze genoomsequenties dienen als basis voor verbeterde typeringsmethodes die nauwkeurigere bronopsporing en epidemiologische studies mogelijk maken. Daarnaast zijn de sequenties uiterst waardevol voor allerhande overig onderzoek, zoals naar de samenhang tussen de Nederlandse uitbraken en veranderde virulentiekenmerken. Als resultaat van dit project zijn er nu 19 C. burnetii isolaten van de Nederlandse uitbraak in kweek. Deze isolaten zijn voornamelijk afkomstig van veterinaire bronnen, maar er zijn ook enkele stammen van humane en omgevingsbronnen verkregen. De genomen van 3 isolaten zijn grotendeels opgehelderd en enkele voorlopige analyses zijn erop uitgevoerd. De ruwe sequentiedata van nog 4 isolaten komen binnenkort beschikbaar. De isolaten en genoomsequenties spelen een essentiële rol spelen in meerdere vervolgprojecten van de deelnemende onderzoeksgroepen. De ervaring die opgedaan is met het opwerken en sequencen van de C. burnetii genomen is van grote waarde voor lopend en toekomstig onderzoek naar C. burnetii en andere intracellulaire micro-organismen., Coxiella burnetii is an intracellular bacterium which causes Q-fever. The genomes from a number of isolates obtained from the Dutch outbreak, were sequenced. These genome sequences form the basis for improved typing methods, enabling more accurate source finding and epidemiological studies. In addition, the genome sequences are highly valuable for other research, for instance of the relation between the Dutch outbreak and altered virulence properties. As a result of this project, 19 isolates from the Dutch outbreak have been cultivated. These isolates were primarily obtained from veterinary sources, but a few were acquired from human or environmental sources. The genomes of 3 isolates have been almost completely sequenced and some preliminary analyses were performed. Raw sequences from 4 additional isolates will be available soon. The bacterial isolates and genome sequences play important roles in several ongoing projects from the research partners. The experience that was acquired with harvesting and sequencing C. burnetii genomes is highly valuable for current and future research of C. burnetii and other intracellular pathogens.
- Published
- 2011
45. Staat van zoonosen 2009
- Author
-
LZO ; EPI, cib, Aalten M, Stenvers O, van Pelt W, Braks M, Schimmer B, Langelaar M, LZO ; EPI, cib, Aalten M, Stenvers O, van Pelt W, Braks M, Schimmer B, and Langelaar M
- Abstract
RIVM rapport:De Staat van zoonosen 2009 geeft een overzicht van de trends in het voorkomen bij mens en dier van verschillende zoonosen. De cijfers zijn gebaseerd op de data die jaarlijks gemeld worden aan de Europese Commissie, in het kader van Directive 2003/99/EC, over de monitoring van zoonosen en zoonotische agentia. Dit betreft de meldingsplichtige zoonosen. Bovendien wordt er in dit rapport aandacht besteed aan een aantal opmerkelijke voorvallen betreffende zoonosen bij mens of dier, zoals bijvoorbeeld koepokken bij kittens en parasieten in kikkerbillen. Het themahoofdstuk gaat over vectoren; geleedpotige overbrengers van infectieziekten., The report State of zoonotic diseases, 2009 is based on data that are reported annually to the European Commission, in accordance with the Directive 2003/99/EC on the monitoring of zoonoses and zoonotic agents. They are supplemented with data from Dutch surveillance, monitoring and control programmes and relevant research projects. A chapter is dedicated to vectors, arthropod transmitters of infectious diseases.
- Published
- 2011
46. The fourteenth CRL-Salmonella workshop, 25 and 26 May 2009, Bilthoven, the Netherlands
- Author
-
LZO ; LIS, cib, Mooijman KA, LZO ; LIS, cib, and Mooijman KA
- Abstract
RIVM rapport:Dit rapport bevat verslagen van de presentaties die op 25 en 26 mei 2009 zijn gehouden tijdens de veertiende jaarlijkse workshop voor de Nationale Referentie Laboratoria (NRL's) voor Salmonella. Het doel van de workshop is informatie uitwisselen over activiteiten van zowel de NRL's als van het overkoepelend orgaan, het Communautair Referentie Laboratorium (CRL) Salmonella. Een belangrijk onderdeel daarvan is de presentatie van de resultaten van de jaarlijks terugkerende ringonderzoeken van het CRL waarmee de kwaliteit van de NRL-laboratoria wordt gemeten. Ook presenteren de NRL's van enkele geselecteerde landen hoe zij hun taken en verplichtingen uitvoeren. In de verslagen gaat veel aandacht uit naar de instrumenten om Salmonella aan te tonen. Onder andere komen de jaarlijkse baseline studies voor Salmonella aan de orde, waarin per deelnemend land wordt vastgesteld hoeveel Salmonella voorkomt bij bepaalde diergroepen. In 2008 betrof dit fokvarkens en karkassen van vleeskuikens. Vervolgens zijn meerdere methoden besproken die Salmonella aantonen en typeren. Bijvoorbeeld hoe kan worden vastgesteld of de Salmonella waarvan mensen ziek zijn geworden dezelfde is als in een product is aangetroffen. De organisatie van deze workshop is in handen van het CRL voor Salmonella, die op het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu is gevestigd. De hoofdtaak van het CRL-Salmonella is toezien op de kwaliteit van de nationale referentielaboratoria voor deze bacterie in Europa. De workshop vond plaats in Bilthoven, Nederland., This report contains the summaries of the presentations of the fourteenth annual workshop for the National Reference Laboratories (NRLs) for Salmonella, held in Bilthoven, the Netherlands on 25 and 26 May 2009. The aim of this workshop was to facilitate the exchange of information on the activities of the NRLs and the Community Reference Laboratory for Salmonella (CRL-Salmonella). An important item on the agenda was the presentation of the results of the annual ring trials organised by the CRL, which provide valuable information on the quality of the work carried out by the participating NRL laboratories. The NRLs of a few selected countries also described their activities and how they carried these out to meet their responsibilities. Among the summaries are those of the presentations reporting the results of the annual baseline studies for Salmonella, in which each participating country determines the prevalence of Salmonella in certain products. In 2008 the products under study originated from breeding pigs and broiler carcasses. Different methods for detecting and typing of Salmonella were also discussed, including those that can be used for determining whether the Salmonella strain that has caused (an outbreak of) illness in humans is the same strain as that found in a product. The workshop was organised by the CRL-Salmonella, which is located at the National Institute for Public Health and the Environment. The main task of the CRL-Salmonella is to evaluate the performance of the European NRLs in detecting and typing of Salmonella in different products.
- Published
- 2010
47. Emerging pathogenen in oppervlaktewater
- Author
-
LZO, cib, Blaak H, van den Berg HHJL, Docters van Leeuwen AE, Italiaander R, Schalk JAC, Rutjes SA, Schets FM, de Roda Husman AM, LZO, cib, Blaak H, van den Berg HHJL, Docters van Leeuwen AE, Italiaander R, Schalk JAC, Rutjes SA, Schets FM, and de Roda Husman AM
- Abstract
RIVM rapport:In grote Nederlandse rivieren zijn twee virussen en een bacteriesoort aangetroffen die schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid van de mens. Het betreft het hepatitis E virus (HEV), het humaan parechovirus (HPeV) en de methicilline-resistente Staphylococcus aureus (MRSA) bacterie. Dit blijkt uit verkennend onderzoek van het RIVM. Deze ziekteverwekkende micro-organismen worden 'emerging' pathogenen genoemd. Het gaat daarbij om nieuwe ziekteverwekkers (MRSA) en ziekteverwekkers waarvan het bestaan pas relatief kort bekend is (HEV en HPeV). De aanwezigheid van emerging pathogenen in oppervlaktewater kan schadelijk zijn als mensen aan dit water worden blootgesteld, bijvoorbeeld door recreatie. Om in te kunnen schatten in welke mate dit schadelijk is, is onderzoek nodig naar deze pathogenen op dergelijke recreatielocaties. Het RIVM heeft het onderzoek in samenwerking met Rijkswaterstaat Waterdienst uitgevoerd voor het VROM-Inspectie-project 'Emerging substances and pathogens'. Hiervoor zijn van mei 2008 tot en met mei 2009 drie meetlocaties onderzocht, te weten de Rijn bij Lobith, de Maas bij Eijsden en de Nieuwe Maas bij Brienenoord. In deze wateren is elke vier weken gekeken of HPeV, HEV en MRSA aanwezig waren. HEV en HPeV zijn in de Maas, de Rijn, en de Nieuwe Maas aangetroffen. Beide virussen zijn vooral in de Maas en het minst vaak in de Nieuwe Maas gevonden. HPeV werd vaker gevonden dan HEV. MRSA is in de Maas en de Rijn maar niet in de Nieuwe Maas gevonden., In large Dutch rivers, two virus species and a bacterial species were detected that can be detrimental to public health. It concerns hepatitis E virus (HEV), human parechovirus (HPeV) and the bacterium methicillin-resistent Staphylococcus aureus (MRSA). This was demonstrated in an exploratory study performed at the RIVM. These pathogenic micro-organisms are called emerging pathogens. This can be newly evolved human pathogens (MRSA) or pathogens that have just recently been identified (HEV en HPeV). The presence of these pathogens in surface water can be harmful when people get exposed to these waters, for instance during recreation. To be able to estimate the magnitude of the health risk, the prevalence of these pathogens needs to be investigated in specific surface waters, such as those used for recreation. The research was performed in collaboration with 'Rijkswaterstaat Waterdienst' as part of the project 'Emerging substances and pathogens' for the VROM-Inspectorate. For this purpose, three locations have been sampled from May 2008 to May 2009: the Rhine at Lobith, the Meuse at Eijsden, and the New Meuse at Brienenoord. Every four weeks these waters were screened for the presence of HPeV, HEV en MRSA. HEV en HPeV were detected in the Meuse, Rhine and New Meuse. Both viruses were most often detected in the Meuse, and least in the New Meuse. Overall, HPeV was found more frequently than HEV. MRSA was observed in the Meuse and the Rhine, but not in the New Meuse.
- Published
- 2010
48. Heat sensitivity of Clostridium perfringens
- Author
-
LZO, Wijnands LM, van der Meij-Florijn A, Delfou-van Asch EHM, van Leusden FM, LZO, Wijnands LM, van der Meij-Florijn A, Delfou-van Asch EHM, and van Leusden FM
- Abstract
RIVM rapport:Voedsel verhitten is een belangrijke manier om voedselvergiftigingen door de bacterie Clostridium perfringens te voorkomen. De bacterie doet zich in voedsel in twee vormen voor: als spore, een overlevingsvorm die onder andere goed bestand is tegen hogere temperaturen en droogte, en als actief groeiende bacteriecellen (vegetatieve cel). Uit onderzoek van het RIVM blijkt dat sporen van de bacterie bij temperaturen van 95 graden Celsius en hoger snel afsterven. Vegetatieve cellen sterven bij temperaturen van 45 graden Celsius en hoger snel af. Clostridium perfringens is een bacterie die per jaar circa 100.000 tot 150.000 voedselinfecties veroorzaakt. De Voedsel en Waren Autoriteit (VWA) heeft dit onderzoek opgezet om meer zicht te krijgen op het aantal voedselvergiftigingen door dit type bacterie, de oorzaak en het verloop ervan. Met de uitkomsten kan de VWA maatregelen onderbouwen om het aantal voedselvergiftigingen te verminderen. Ook kan de VWA hiermee consumenten eraan herinneren voedsel goed en lang genoeg te verhitten. De hittegevoeligheid van de bacterie is onderzocht in zowel een kunstmatig medium ('buffer'), dat doorgaans voor laboratoriumwerk wordt gebruikt, als in een hoeveelheid verdund voedsel. Er zijn namelijk aanwijzingen dat het type voedsel invloed heeft op de hittegevoeligheid van de bacterie, vermoedelijk door de wijze waarop de bacterie zich aan voedsel hecht. In het onderzoek is meegenomen dat de temperatuur van het onderzochte voedsel in verhouding staat tot zowel de eetbaarheid ervan als de noodzaak voedselvergiftigingen te voorkomen., The RIVM is investigating various aspects in the development of food borne disease caused by the spore forming bacterium Clostridium perfringens. One of the aspects included in the investigations is heat sensitivity of the micro organism, since food that undergoes prolonged heating, cooling and re-heating, such as stews or soups, is an important vector. The heat sensitivity of spores (a form of the organism that can survive a variety of environmental conditions) and vegetative cells (actively growing cells) at three different temperatures was determined in phosphate buffered saline (PBS) from five strains of bacteria isolated from food. As there have been reports that food components may influence the heat sensitivity of bacteria this property from vegetative cells was also determined in 10-fold diluted pea soup. In PBS bacterial spores are sensitive to temperatures higher than 95 degrees Celsius and vegetative cells are sensitive to temperatures just over 45 degrees Celsius. In diluted pea soup the vegetative cells show slightly lower heat sensitivity compared with PBS. Sensitivity for the various temperatures is strain dependent. The results from the heat sensitivity tests were used to calculate Z-values. These Z-values represent the temperature in a process that gives rise to a ten-fold increase/decrease in heat sensitivity. A Z-value can also be used as a degree of the risk that a strain may form in food preparation processes. Strains with a high Z-value are more risky, as a higher change in temperature is necessary to reduce the number of cells of such strains. The Z-value calculations gave no uniform results: no strain showed high or low values for both spores and vegetative cells. Therefore these values should not be used to formulate preventive measures for individual strains, but to formulate general measures to prevent the onset of disease by C. perfringens.
- Published
- 2010
49. Thirteenth CRL-Salmonella interlaboratory comparison study (2008) on typing of Salmonella spp. : Dertiende CRL-Salmonella ringonderzoek (2008) voor de typering van Salmonella spp.
- Author
-
LZO, cib, Berk PA, Maas HME, de Pinna E, Mooijman KA, LZO, cib, Berk PA, Maas HME, de Pinna E, and Mooijman KA
- Abstract
RIVM rapport:De Nationale Referentie Laboratoria (NRL's) van de 27 Europese lidstaten scoorden goed bij de kwaliteitscontrole op Salmonella-typering in 2008. Vier laboratoria hadden hiervoor een herkansing nodig. Daarnaast is een analyse van alle NRL's als groep uitgevoerd, waaruit bleek dat zij 97 % van de stammen de juiste naam konden geven. Aangezien een NRL de studie op een later tijdstip uitvoerde, konden deze data daar niet bij worden meegenomen. Sinds 1992 zijn deze laboratoria verplicht om deel te nemen aan deze kwaliteitstoets, het zogeheten ringonderzoek voor de typering van Salmonella. Elke lidstaat wijst een laboratorium aan, het Nationale Referentie Laboratorium (NRL), dat Salmonella afkomstig uit monsters van levensmiddelen of dieren aantoont en typeert. Jaarlijks wordt gecontroleerd of de laboratoria hun werk goed uitvoeren. Soms doen ook landen buiten de Europese Unie mee, zoals dit jaar twee landen die zijn aangesloten bij de European Free Trade Association (EFTA). De laboratoria krijgen 20 stammen Salmonella opgestuurd waarvan zij de juiste naam moeten achterhalen. Enkele NRL's zijn bovendien op hun expertise getoetst om een subtypering van soorten Salmonella te maken. Ze kregen 10 stammen voorgelegd van 2 soorten, te weten Salmonella Enteritidis en Salmonella Typhimurium. De NRL's hebben 97 % van de S. Typhimurium-stammen goed getypeerd. Het was iets lastiger de S. Enteritidis-stammen te typeren. De NRL's konden 94 % van deze stammen goed typeren. De organisatie van het ringonderzoek is in handen van het Communautair Referentie Laboratorium (CRL) voor Salmonella (CRL-Salmonella). Het CRL-Salmonella is ondergebracht bij het Nationaal Instituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), Bilthoven, Nederland. De organisatie van dit ringonderzoek wordt uitgevoerd in samenwerking met de Health Protection Agency (HPA) in Londen, Engeland., The National Reference Laboratories (NRLs) of all 27 European Member States performed well on the 2008 quality control test on Salmonella typing. The 4 laboratories which repeated the test also obtained good scores. An analysis of the pooled results from all NRLs revealed that the NRLs taken as a whole were able to assign the correct name to 97 % of the strains tested. One NRL performed the test at a relatively late date and, consequently, its data could not be included in the group analysis. Since 1992, the NRLs have been required to participate in an annual quality control test, which consists of an interlaboratory comparison study for Salmonella typing. Each Member State designates a specific laboratory within their national boundaries to be responsible for the detection and identification of Salmonella strains from samples isolated from animals and/or food products. These laboratories are then referred to as the National Reference Laboratories. The performance of the NRLs is assessed annually based on their capability to correctly identify 20 Salmonella strains. NRLs from countries outside the European Union occasionally participate in these tests, and NRLs from 2 countries belonging to the European Free Trade Association (EFTA) took part in the 2008 test. The expertise of a number of NRLs was subjected to more severe testing by having not only to identify the 20 Salmonella strains of the quality control test but also to subtype (phage typing) various other Salmonella strains. As such, these laboratories received 10 strains of each of Salmonella Enteritidis and Salmonella Typhimurium. These NRLs typed 97 % of the S. Typhimurium strains correctly. The typing of S. Enteritidis strains proved to be more troublesome, with the NRLs typing 94 % of the strains correctly. The Community Reference Laboratory for Salmonella (CRL-Salmonella) organises this annual interlaboratory comparison study in cooperation with the Health Protection Agency in London, UK. The CRL-Salmone
- Published
- 2010
50. Emerging zoonoses : Early warning and surveillance in the Netherlands
- Author
-
LZO, cib, van der Giessen JWB, van de Giessen AW, Braks MAH, LZO, cib, van der Giessen JWB, van de Giessen AW, and Braks MAH
- Published
- 2010
Catalog
Discovery Service for Jio Institute Digital Library
For full access to our library's resources, please sign in.