Hoving, I.E., Schaap, J., Medenblik, J.H., van der Maas, P.M.F., de Vries, S., Hoving, I.E., Schaap, J., Medenblik, J.H., van der Maas, P.M.F., and de Vries, S.
The Dutch climate is changing; winters are becoming wetter and summers are becoming drier. How can water management at regional level respond to the increasing drought in the growing season? Model calculations were used to study the effect of water retention measures at regional level on agriculture and nature in the eastern sandy area of Friesland. In addition, the effectiveness of water retention measures was evaluated in field experiments on seven dairy farms. Model results showed that in the current climate, the increase in wet damage was larger than the decrease in drought damage following regional water retention measures, resulting in a slight net increase in total damage. For the future Dutch climate (Gh-2050), both wet and drought damage increased compared to the current reference situation, with drought damage increasing relatively more than wet damage. In contrast to measures on a regional scale, water measures taken on farm scale in field experiments reduced drought damage to a larger extent than the increase in wet damage. Farm-scale measures therefore appear to be more effective than regional measures. Results also showed that the more farmers implement water retention measures, the better they will succeed in structurally raising the low groundwater level in the summer. It is expected that a large-scale approach to water conservation will pay off, if its implementation is locally tailored. The low-lying peat and bog parts (watershed areas) are the limiting factor for water retention due to the extra wetting occurring in this areas. For these soils it is important to combine different tasks: water storage, stream restoration, nature development, water storage and lower greenhouse gas emissions by reducing peat oxidation. Robust and future-oriented water management requires choices regarding the low parts of the sandy area., Het Nederlandse klimaat verandert; de winters worden natter en de zomers worden droger. Hoe kan met regionaal waterbeheer worden ingespeeld op de toenemende droogte in het groeiseizoen? Aan de hand van modelberekeningen is onderzocht wat het effect is van watervasthoudende maatregelen op gebiedsniveau, op landbouw en natuur in het oostelijke zandgebied van Friesland. Daarnaast is aan de hand van praktijkproeven de effectiviteit van watervasthoudende maatregelen onderzocht op zeven agrarische bedrijven. Uit het modelonderzoek bleek dat door het nemen van maatregelen op regionale schaal bij het huidige klimaat voor landbouw de natschade meer toenam dan de droogteschade afnam, waardoor netto de totale schade licht steeg. Bij het toekomstig klimaat (Gh-2050) namen zonder maatregelen zowel de nat- als droogteschade toe ten opzichte van de huidige referentiesituatie, waarbij de droogteschade relatief meer toenam dan de natschade. Bij watermaatregelen op lokale schaal (praktijkproeven) nam, in tegenstelling tot maatregelen op regionale schaal, de droogteschade meer af dan de natschade toenam. Bedrijfsspecifieke maatregelen lijken daarmee doelgerichter dan algemene, regionale maatregelen. Daarbij toont het onderzoek aan dat hoe meer agrariërs watervasthoudende maatregelen uitvoeren, hoe beter men erin slaagt om de lage grondwaterstand in de zomer structureel te verhogen. Verwacht wordt dat een grootschalige aanpak van water vasthouden loont, indien dit lokaal op basis van maatwerk wordt uitgevoerd. Voor water vasthouden zijn de laag gelegen veen- en moerige gronden (veelal beekdalen) de beperkende factor door de extra vernatting die hier optreedt. Voor deze bodems is het belangrijk om verschillende opgaven te combineren: waterberging, beekherstel, natuurontwikkeling, waterberging en lagere uitstoot broeikasgassen door vermindering veenafbraak. Een robuust en toekomstgericht waterbeheer vraagt om keuzes met betrekking tot deze lage delen van het zandgebied.