In deze rapportage worden de onderzoeksresultaten gepresenteerd van het archeologisch onderzoek in het trac�� van de Westfrisiaweg, dat is uitgevoerd door ADC ArcheoProjecten en Archeologisch Onderzoek Leiden BV. De meeste opgravingen zijn uitgevoerd in de periode 2014-2017 en concentreerden zich vooral rond het dorp Hoogkarspel in oostelijk West-Friesland. Dit gebied kent een lange onderzoeksgeschiedenis, hier werden in de jaren 60 van de vorige eeuw de eerste Westfriese nederzettingsterreinen uit de bronstijd (ca. 1600-800 v. Chr.) onderzocht. Oostelijk West-Friesland is in de prehistorische archeologie beroemd vanwege de vaak uitstekende conservering van de resten van dit cultuurlandschap. Er zijn maar weinig andere gebieden waar sporen van nederzettingen, grafheuvels en landgebruik integraal en op zo���n grote schaal kunnen worden onderzocht. De aanleg van de Westfrisiaweg bood de archeologen een unieke gelegenheid om een omvangrijk deel van het cultuurlandschap integraal te onderzoeken en daarmee na 50 jaar weer een nieuw hoofdstuk aan de indrukwekkende onderzoeksgeschiedenis toe te voegen. Het lange trac�� geeft een fraai beeld van de wijze waarop de Westfriese bronstijdboeren eeuwen lang het landschap hebben ingericht en aangepast. Op de vindplaatsen Markerwaardweg, Streekweg, Hoogkarspeltunnel, Binnenwijzend, Slimweg, Houterpolder en Voetakker is in totaal is 25 hectare blootgelegd waarmee een enorm areaal onderzocht kon worden. Vrijwel alle werkputten hebben sporen uit de bronstijd opgeleverd, wat de enorme omvang van het prehistorische cultuurlandschap illustreert. De oudste resten dateren uit de vroege bronstijd en het begin van de midden-bronstijd, tussen ongeveer 2000 en 1600 v. Chr. Vindplaatsen uit deze periode zijn zeldzaam in het oostelijk deel van West-Friesland. We kenden ze tot voor kort vooral uit het westelijk deel van de regio, maar uit het recente onderzoek op de vindplaatsen Noorderboekert en Rijweg in het trac�� blijkt dat ook in meer oostelijke richting nederzettingsterreinen, akkercomplexen en zelfs graven uit deze periode zijn te verwachten. Diverse vindplaatsen in het trac�� blijken deze verwachting voor een vroege bronstijd-bewoningsfase in oostelijk West-Friesland te bevestigen. Zo troffen we akkers aan op de vindplaatsen Binnenwijzend en Houterpolder-West, en kon in Houterpolder-Oost zelfs een groot deel van een nederzettingsterrein uit deze periode worden onderzocht. Het blijven echter lastige vindplaatsen die vaak verborgen liggen onder een pakket sediment waarop de ���reguliere��� midden-bronstijdbewoning zich manifesteert. Vanaf de tweede helft van de midden-bronstijd, vanaf ca. 1600 v. Chr., zien we dat grote delen van oostelijk West-Friesland in cultuur zijn gebracht. Veruit de meeste sporen in het trac�� houden verband met activiteiten uit de tweede helft van de midden-bronstijd, ongeveer tussen 1600 en 1100 v. Chr. We hebben zo���n 80 boerderijen uit dit tijdvak gevonden, de meeste troffen we aan op de grote opgraving van Markerwaardweg. Men heeft daar een relatief hoge plaats in het landschap als woonplaats uitgekozen om er vervolgens eeuwenlang te blijven, tot ver in de late bronstijd. Ook op de vindplaats Voetakkers troffen we zeer veel sporen aan, maar door de geringe breedte van het plangebied bleek het lastig om de omvang van dit woongebied in kaart te brengen. Op de vindplaatsen Houterpolder-Oost en Slimweg vinden we ook een concentratie van bewoningssporen. Bij Houterpolder-Oost konden we door het lange trac�� fraai inzicht krijgen in de bewoning op en nabij een forse rug. Voor de inrichting van het nederzettingsterrein heeft men duidelijk deze hoogte opgezocht. Op de vindplaats Slimweg ontdekten we ook een concentratie boerderijen op een hoger terreindeel. Bijzonder is dat men de nederzetting heeft afgebakend door rondom greppels te graven en die afbakening door onderhoud van de greppels lange tijd in stand te houden. Op veel van de andere vindplaatsen is de bewoning minder plaatsvast. Op de vindplaats Houterpolder-West bijvoorbeeld, troffen we op een vrij groot gebied relatief weinig boerderijen aan. Bronstijdgreppels waren er in overvloed en uit die verkaveling komt wel weer een duidelijke continu��teit naar voren. Brede greppelbundels zijn daar het resultaat van het steeds weer opnieuw graven van greppels op ongeveer dezelfde plaats om woongebied en gebruiksgronden af te bakenen en te ontwateren. De vondst van grafstructuren uit de midden-bronstijd was een grote verrassing. Er zullen er vele honderden zijn geweest, de locatie van slechts enkele tientallen is bekend door luchtfoto���s, verkenningen en kleinschalige opgravingen. Aan de Binnenwijzend konden we een klein deel van een grafheuvel onderzoeken, wat spectaculaire resultaten opleverde. Er werden enkele grafkuilen aangetroffen met zeer goed geconserveerde skeletten. De overledenen waren aan het eind van de middenbronstijd begraven, mogelijk zelfs in het begin van de late bronstijd. Een bijzondere (en vroege) bronzen beitel, illustreert dat de heuvel lange tijd gebruikt is om overledenen in te begraven. Een ander fraai skelet werd ontdekt op de vindplaats Houterpolder- West. Van deze jonge vrouw, beter bekend als ���Drechtje���, is een reconstructie gemaakt die in het huis van Hilde in Castricum is te bewonderen. Op de skeletten is isotopenonderzoek uitgevoerd, daaruit blijkt dat enkele een ���lokaal signaal��� hebben, dus vermoedelijk uit de regio (of het kustgebied) afkomstig zijn. Interessant is dat er ook twee individuen met een niet-lokaal signaal zijn. Zij zijn buiten de regio opgegroeid en pas later naar West-Friesland gekomen. Dat de wereld van de bewoners groter was dan alleen West-Friesland, komt ook goed tot uitdrukking in het vondstmateriaal. Natuursteen dat werd gebruikt om granen te malen of voedsel of objecten te kloppen, was afkomstig van keileem opduikingen, vermoedelijk noordelijk bij Kreileroord of Wieringen. Ook voor het vuursteen was men afhankelijk van die gebieden. Er zullen diverse paden zijn geweest, maar de grootste afstanden zullen vermoedelijk over water zijn afgelegd. Men beschikte over boten en kano���s, maar daarvan hebben we tot op heden nog maar weinig teruggevonden. Spectaculair was dan ook de ontdekking van een groot deel van een peddel, onderin een waterput bij Houterpolder-West. Daarmee krijgen we toch een beter beeld van de activiteiten van de Westfriese bewoners. Ze waren niet alleen op het land te vinden maar gingen met enige regelmaat het water op. De bewoners hadden een gemengd bedrijf, de dorpjes werden omgeven door akkers en weilanden. De veestapel bestond hoofdzakelijk uit rund, maar ook hield men schapen, geiten, varkens en soms een enkel paard. Men verzamelde noten, vruchten en diverse wilde planten en ging ook geregeld vissen of op jacht. De buit bestond uit diverse soorten zoetwatervis en soorten als hert, eland en zelfs bruine beer. In de late bronstijd wordt het gebied steeds natter en verslechteren de leefomstandigheden in de regio. Dit is terug te zien in de vegetatieontwikkeling en ook in de wijze waarop nederzettingsterreinen worden ingericht. Het lijkt erop alsof grote delen van oostelijk West-Friesland niet meer bewoond zijn en men zich terugtrekt op, vermoedelijk, de hoogste delen van het toenmalige landschap. De uitgestrekte nederzettingsterreinen van de midden-bronstijd met greppels die soms over enkele honderden meters kunnen worden gevolgd, maken in de late bronstijd plaats voor geclusterde woonplaatsen omgeven door brede greppelbundels. De huisplaatsen bevinden zich dan mogelijk op terpjes. Mogelijk is dat de reden dat sporen van boerderijen uit de late bronstijd zeldzaam zijn, omdat ze met latere egalisaties zijn verdwenen. De door greppelbundels omgeven, geclusterde late bronstijdwoonplaatsen kennen we goed uit oude opgravingen. Door de opgravingen van de Westfrisiaweg zijn er enkele nieuwe voorbeelden van bijgekomen, zoals bijvoorbeeld op de vindplaats Hoogkarspeltunnel. De late bronstijdvindplaats van Markerwaardweg wijkt echter van het algemene beeld af; hier komen nog vrij omvangrijke greppelsystemen voor die woon- en andere gebruiksgronden van elkaar scheiden. In die zin lijkt deze topografie sterk op die uit de voorgaande midden-bronstijd. We veronderstellen dat deze grootschalige structuur gehandhaafd blijft, omdat de woonomstandigheden op de hoge rug nog goed waren. Naast de vindplaatsen Hoogkarspeltunnel en Markerwaardweg zijn ook op de vindplaatsen Houterpolder-West, Slimweg en Voetakkers sporen en vondsten uit de late bronstijd aangetroffen. Het gaat daarbij om slechts enkele contexten. Alleen in Houterpolder-West konden diverse greppels of greppeldelen in de late bronstijd worden geplaatst. Dit zijn in de meeste gevallen greppels die al in de midden-bronstijd waren gegraven. Het bleek dan ook niet mogelijk de exacte aard van deze late complexen te duiden, huisplaatsen zouden hier wellicht net buiten het trac�� verwacht kunnen worden. De vindplaats Markerwaardweg is bijzonder omdat we door de grootschalige opgraving zowel de nederzettingsstructuur uit de tweede helft van de middenbronstijd, als op de overgang van de midden- naar de late bronstijd en de volledige late bronstijd in kaart hebben kunnen brengen. Het is evenwel niet gelukt om tot een heel gedetailleerde fasering van de late bronstijdsporen te komen, daarvoor waren er te weinig 14C-dateringen voorhanden. Opmerkelijk is dat we op Markerwaardweg een huisplattegrond hebben gevonden uit de late bronstijd. Deze zijn uiterst zeldzaam. Een absolute topvondst is het bronsdepot van de vindplaats Markerwaardweg. Het depot, aangetroffen in een greppel uit de late bronstijd, bestaat uit diverse bronzen en enkele stenen objecten. De zeldzame veelal exotische objecten wijzen erop dat het om een intentionele depositie gaat. Van de meeste bronzen objecten kunnen we ervan uitgaan dat ze een rol hebben in lichaamsversiering. Het depot bestaat voornamelijk uit bronzen objecten: drie grote fibulae, twee armbanden, een grote schijfnaald, een serie ringen en twee rechthoekige plaatjes met aan een zijde lusvormige oogjes. Ook bevat het depot een stenen hanger en een vuurstenen sikkel. De bijzondere bronzen objecten zijn onder meer afkomstig uit Scandinavi�� en Duitsland. Als ze onderdeel waren van pronkzuchtige kostuums, dan waren dat nogal heterogeen, kosmopolitisch aandoende verschijningen. Naar de reden voor deze depositie kunnen we alleen maar gissen. Vast staat dat we hier greep hebben op de depositiehandeling zelf: een aantal objecten werd doelbewust en zeer zorgvuldig bij elkaar gehouden en in de drassige oever van een slootje neergelegd. Voor de mensen die hierbij betrokken waren, was de associatie van objecten logisch. De depositie markeert het einde van de bronstijdbewoning in het gebied, dat vanaf moment door het opdringende water lange tijd onbewoonbaar bleef. Binnen het trac�� van de Westfrisiaweg hebben alle vindplaatsen ook resten uit de late middeleeuwen en Nieuwe tijd opgeleverd. Het gaat dan meestal om resten van de verkaveling van het toenmalige cultuurlandschap. Op de vindplaatsen Streekweg, Binnenwijzend en Obdam-Dorpsstraat, waar de Westfrisiaweg bestaande bewoningslinten doorsteekt, zijn resten van historische boerderijen in beeld gekomen.