Search

Tuberculosis (TB) is a highly contagious airborne disease caused by Mycobacterium tuberculosis that primarily affects the lungs. TB is a significant and major public health emergency globally. According to the WHO Global Tuberculosis Report 2020, 10 million people developed TB disease in the year 2019. The main objective of the study was to assess the level of knowledge, attitude and practice in TB patients. The study also reveals the association between KAP and the demographics of the subjects. An observational study was employed to collect data from a total of 71 subjects. Both quantitative and qualitative statistical analysis were adopted. From the findings, the mean age of the study population was 45.5 ± 13.96 years. Over 15.50% of subjects appeared to have adequate knowledge, 87.33% of subjects had a fair attitude, and around 58% of subjects were reported to have good practices towards TB. A weak positive correlation between knowledge and attitude (p = 0.051), weak positive correlation between knowledge and practice (p = 0.138) whereas, a significant and moderately positive correlation between attitude and practice (p = 0.002) was observed. The mean knowledge scores of graduates and post-graduates were higher in comparison with other study subjects. The study findings showed that the majority of subjects had several misconceptions about TB and hence prioritized interventions and more awareness programs at the root levels are needed to aid TB control and eradication.

Tijdens het onderzoek werd een werkput aangelegd met een oppervlakte van totaal 278 m2 . Hierin werden sporen aangetroffen die behoren tot een 19e eeuwse boerderij, die staat gekarteerd op het kadastrale Minuutplan uit 1811 - 1832. Wanneer de boerderij is gebouwd, werd niet duidelijk, zowel niet uit het veldonderzoek als uit historische, topografische kaarten

Alcohol induced cirrhosis prevalence has increased worldwide of late and has added markedly to the global burden of diseases. However, research involving quality of life as treatment outcome for alcoholic liver disease is limited. The primary objective of the study was to evaluate the health related quality of life and factors affecting it in alcoholic liver disease patients. Secondary objective was to analyze mental health status and prescription pattern in alcoholic liver disease patients. Patients, eligible to participate, were briefed regarding the purpose of the study and informed consent was obtained. Self-designed case report form and validated questionnaires were used to record information on physical, mental and emotional functioning of the patient. The study included 51 patients. It was found that majority had low quality of life scores with role limitation due to physical health (5.39 ± 16.9) domain being the most affected. It was also found that the symptom fatigue caused the most hindrance to patient’s daily activities (1.31± 1.20). Most of the patients reported having mild depression (50.98%). Prescription analysis showed that diuretics (74.50%) and drugs for hepatic encephalopathy were the most commonly used drugs. The present study found that alcoholic liver disease considerably impaired health related quality of life and identified the contributing factors as presence of complication, age, severity of disease and symptoms like fatigue and abdominal pain. Hence, evaluating factors affecting quality of life and prescription patterns help identify targets for novel treatment strategies.

In november 2018 is een archeologisch proefsleuvenonderzoek uitgevoerd in een uit drie delen bestaand plangebied aan de Groenstraat 12-16 in Esbeek (gemeente Hilvarenbeek). De aanleiding voor het onderzoek was de herontwikkeling van het terrein. Het plangebied heeft een oppervlakte van ca. 1,9 hectare, waarvan ongeveer 0,3 hectare is bebouwd en het overige deel in gebruik is als groenvoorziening, of weiland. Voor de herontwikkeling geldt een archeologische onderzoeksplicht. Op basis van vooronderzoek gold in het plangebied een hoge verwachting op archeologische (nederzettings-)resten uit de periode Midden-Neolithicum – Nieuwe tijd. Ook werd rekening gehouden met archeologische resten uit de periode vanaf het Midden-Paleolithicum. Methodiek Door middel van proefsleuvenonderzoek diende te worden vastgesteld of er sprake was van een vindplaats in het plangebied en of deze van behoudenswaardige kwaliteit was. Conform het PvE zijn elf proefsleuven aangelegd, zoveel mogelijk verspreid over het plangebied. Het vlak is aangelegd in de top van de C-horizont, waarna vlak, sporen, vondsten en profielen zijn onderzocht en gedocumenteerd conform het PvE. Op grond van de resultaten in het veld is in overleg met het bevoegd gezag besloten af te zien van een tussenkomend evaluatieverslag en specialistisch onderzoek. Resultaten Het archeologisch relevante niveau was niet volledig intact. Er zijn in het plangebied archeologische resten aangetroffen die grotendeels te dateren zijn in de periode vanaf de Nieuwe tijd; mogelijk is een beperkt deel van de resten, met name een aantal vondsten, vroeger te dateren, namelijk in de periode vanaf de Late-Middeleeuwen. De sporen zijn in verband te brengen met landgebruik (grondverbetering, schopsteken, moesbedden, waterkuilen) en landinrichting (greppels, sloten, weidepaaltjes). Er kan ook sprake zijn van erfgerelateerde sporen, maar duidelijke nederzettingsresten zoals gebouwplattegronden zijn niet aangetroffen. Ook zijn geen resten aangetroffen uit periodes voorafgaand aan de Late-Middeleeuwen. Het is niet duidelijk of zulke oudere resten helemaal nooit in het plangebied aanwezig zijn geweest, dan wel of dergelijke oudere resten verstoord zijn geraakt als gevolg van de menselijke activiteiten in de periode vanaf de Nieuwe tijd. Conclusie en advies De hoge archeologische verwachting die gold voor het plangebied, is slechts beperkt bevestigd met het proefsleuvenonderzoek. De aangetroffen resten dateren goeddeels uit de periode vanaf de Nieuwe tijd en zijn waarschijnlijk in verband te brengen met landgebruik of landinrichting, hetgeen ons inziens inhoudelijk geen grote meerwaarde heeft.

Transect b.v. heeft in december 2019, maart en april 2020 een opgraving, variant archeologische begeleiding uitgevoerd in een plangebied aan de Prins Bernardweg 10 te Houten (gemeente Houten). De aanleiding voor het onderzoek is het voornemen om het plangebied te herontwikkelen. Tot voor kort was het plangebied grotendeels bebouwd met een boerderij en verder in gebruik als tuin. De locatie van de nieuwe woning komt voor een groot deel overeen met die van de oude woonboerderij en zal onderkelderd worden, waarmee de bodem tot op een diepte van 3,4 m - Mv verstoord zal worden. Archeologisch onderzoek om eventuele aanwezige archeologische waarden te onderzoeken, bleek daarmee uitgevoerd te moeten worden.

In juli 2020 is een inventariserend veldonderzoek (verkennende fase) uitgevoerd ter hoogte van Breedslagseweg, Beldertseweg, Kellenseweg en de Grote Brug in Zoelen en Tiel (gemeente Buren en Tiel). De locatie betreft een tracé waar men voornemens is een drinkwaterleiding te realiseren over een lengte van ongeveer 5,4 km. De leidingsleuf wordt 1,5 m diep en 1,0 m breed. Het tracé is onderverdeeld in vier deelgebieden. Voor de aanleg van de leiding is een omgevingsvergunning nodig, in welk kader onderhavig onderzoek is uitgevoerd. Vanuit diverse bestemmingsplannen bestaat voor het plangebied immers een archeologische onderzoeksplicht. De reden hiervoor is dat er bij de voorgenomen ingreep dermate grondverzet zal plaatsvinden, dat de oorspronkelijke bodem - en eventueel aanwezige archeologische resten - in het gebied kunnen worden verstoord. Op basis van het archeologisch vooronderzoek kon aangetoond dat in het plangebied rivierafzettingen (oever- en crevasseafzettingen) aanwezig zijn die sinds de prehistorie aantrekkelijke bewoningslocaties vormden. De intacte bodemopbouw – die met name ter hoogte van deelgebied 1 is aangetoond – zorgt ervoor dat de hoge verwachting op nederzettingsresten uit de periode Neolithicum t/m Vroege-Middeleeuwen gehandhaafd kan blijven. Sporen van graven kunnen daarnaast niet uitgesloten worden. In de restgeulafzettingen kunnen afvaldumps, rituele deposities en water-gerelateerde vondsten aanwezig zijn zoals boten, bruggen en voordes. Voor eventuele vindplaatsen uit de periodes Late-Middeleeuwen/Nieuwe tijd zijn geen aanwijzingen. De kans op het aantreffen van archeologische resten uit deze periodes is laag. In het plangebied bestaat het voornemen een drinkwaterleiding te realiseren. Deze zal naar verluidt op 1,5 m -Mv liggen. De onderzijde van de ontgravingen is opgenomen in bijlage 4, waarbij inzichtelijk is geworden dat in ieder geval in deelgebied 1 zowel de oever-, crevasse- en restgeulafzettingen – en dus potentiële archeologische resten - geraakt gaan worden met civieltechnische ontgravingen. Dit is ook het geval in deelgebied 3, waar waarschijnlijk de top van de door Boreel (2020) aangetoonde oeverafzettingen worden geraakt. In de overige deelgebieden worden eveneens oeverafzettingen binnen de civieltechnische ontgravingen verwacht, hoewel de top hiervan in (sub)recente tijden geroerd lijkt te zijn (in meer en mindere mate). Theoretisch kunnen wel vegetatieniveaus worden verwacht, hoewel deze vanwege de milieutechnische beschrijvingen slechts beperkt in beeld zijn.

In juni 2019 is een archeologisch proefsleuvenonderzoek uitgevoerd in een plangebied aan de Parklaan 18B-E (gemeente Haarlem). De aanleiding voor het onderzoek is het voornemen om op deze locatie een appartementencomplex met half verdiepte garage te realiseren. Tijdens het onderzoek is een werkput aangelegd. Geheel volgens de verwachtingen is een vindplaats met historische nederzettings- en erfgerelateerde sporen aangetroffen uit de Nieuwe tijd, waarbij de oudste sporen gedateerd kunnen worden in de 17e eeuw. Gezien de ligging van het plangebied in een gebied waarin, niet alleen voorafgaand aan de opname in de 'Nieuwstad' maar ook ten tijde van de bebouwing op het erf van de bisschoppelijke residentie, is voornamelijk sprake van moes- en siertuinen op het achtererf daarvan. Sporen als greppel, vier paalkuilen en acht kuilen zijn vermoedelijk aan genoemde tuinen te relateren. Afgezet tegenover het historisch kaartmateriaal komt spoor 13 (onderste laag van een muurfundering) overeen met de zuidgevel van bebouwing dat op het kadastrale Minuutplan uit 1811-32 aanwezig is. Een watergang / riool (spoor 15) komt direct uit op het westelijke erkertje aan de achtergevel van Nieuwe Gracht 80. Dit huis is onder andere te zien op de kaart van Nautz van 1822 en hangt zeer waarschijnlijk samen met de bouw van een dubbelhuis in 1734. Gezien de aanwezigheid van het riool / de watergang lijkt de bouwfase van de fundering uiteindelijk te kunnen worden gedateerd tussen ca. 1650 - 1734. Deze datering komt mooi overeen met het feit dat het plangebied voor het eerst gekarteerd is als bebouwd op kaarten vanaf 1646 (kaart van Wils). Resten uit andere periodes en/of andere complextypen zijn nauwelijks aangetroffen. De oudste sporen zijn de zones met spitsporen die mogelijk te relateren zijn aan het in gebruik zijn van het plangebied als tuin omstreeks de 17e eeuw, voordat er sprake was van bebouwing, afgeleid aan historische kaarten. Het voorkomen van de aangetroffen historische resten - zowel de sporen, als het vondstmateriaal -duiden op een relatief intacte vindplaats. De archeologisch relevante niveaus, inclusief de vindplaats zelf, zijn fysiek gaaf en over het algemeen matig tot goed geconserveerd te noemen. Hoewel de zeldzaamheid van de aangetroffen resten middelhoog hoog is, scoort de vindplaats met betrekking tot de ensemblewaarde en informatiewaarde hoog. Aan de hand van de waardestelling in hoofdstuk 6 is gebleken dat sprake is van een behoudenswaardige vindplaats.