228 results on '"kalibratie"'
Search Results
2. Interrogating the boundaries of flow cytometry for single extracellular vesicle detection: Insights for liquid biopsy-based biomarker profiling
- Author
-
Lozano Andres, Estefania and Lozano Andres, Estefania
- Abstract
Extracellular vesicles (EVs) are cell-derived multicomponent messengers that participate in diverse intercellular communication processes regulating immune responses, cell survival and proliferation. However, EVs also play a role in disease processes like cancer. Since EVs contain biological information that reflects the status of the cell of origin, they might be used in liquid biopsies as disease biomarkers. The detection and characterization of EVs is a fundamental step towards EV-based biomarker profiling of pathological processes and is complicated due to their small size, heterogeneity and complex composition. Therefore, technological solutions that allow high throughput detection and analysis of single EVs are of utmost importance. Flow cytometry (FCM) is a promising technology for this purpose. However, traditional flow cytometers, designed for cells, lack the sensitivity for the detection of nano-sized EVs, whose signals are typically below or at the detection limit of conventional instruments. In my PhD thesis I explored the limits of flow cytometry of single EVs, provide guidance for reproducible and robust EV FCM and address the challenges of EV analysis in body fluids. First, we developed and characterized a reference material for EV research. Next, we focused on high-sensitivity FCM for the detection of EVs and I present a reporting framework developed by the ISEV-ISAC-ISTH EV Flow cytometry workgroup to increase reproducibility of results. Since fluorescence calibration of EV signals is of importance for inter-instrument and inter-lab comparisons, we provide insights into the utilization of current calibrators and show that intrinsic variations related to these calibrators compromise accurate calibration of EV signals. In addition to the fluorescence, light scatter signals also contain valuable information that it is often lost within the background noise. By using an open-architecture flow cytometer, we optimized the configuration by combining differ
- Published
- 2023
3. Interrogating the boundaries of flow cytometry for single extracellular vesicle detection: Insights for liquid biopsy-based biomarker profiling
- Subjects
reporting ,referentiematerialen ,kalibratie ,liquid biopsy ,rapportage ,flow cytometrie ,vloeibare biopsie ,flow cytometry ,Extracellulaire blaasjes ,Extracellular vesicles ,calibration ,reference materials ,reproduceerbaarheid ,blood ,biomarker ,reproducibility ,bloed - Abstract
Extracellular vesicles (EVs) are cell-derived multicomponent messengers that participate in diverse intercellular communication processes regulating immune responses, cell survival and proliferation. However, EVs also play a role in disease processes like cancer. Since EVs contain biological information that reflects the status of the cell of origin, they might be used in liquid biopsies as disease biomarkers. The detection and characterization of EVs is a fundamental step towards EV-based biomarker profiling of pathological processes and is complicated due to their small size, heterogeneity and complex composition. Therefore, technological solutions that allow high throughput detection and analysis of single EVs are of utmost importance. Flow cytometry (FCM) is a promising technology for this purpose. However, traditional flow cytometers, designed for cells, lack the sensitivity for the detection of nano-sized EVs, whose signals are typically below or at the detection limit of conventional instruments. In my PhD thesis I explored the limits of flow cytometry of single EVs, provide guidance for reproducible and robust EV FCM and address the challenges of EV analysis in body fluids. First, we developed and characterized a reference material for EV research. Next, we focused on high-sensitivity FCM for the detection of EVs and I present a reporting framework developed by the ISEV-ISAC-ISTH EV Flow cytometry workgroup to increase reproducibility of results. Since fluorescence calibration of EV signals is of importance for inter-instrument and inter-lab comparisons, we provide insights into the utilization of current calibrators and show that intrinsic variations related to these calibrators compromise accurate calibration of EV signals. In addition to the fluorescence, light scatter signals also contain valuable information that it is often lost within the background noise. By using an open-architecture flow cytometer, we optimized the configuration by combining differently sized hardware components to improve light scatter-based EV detection by reducing optical background signals. Lastly, we applied these technological advancements in the field of high-sensitivity FCM to investigate interactions between biological particles, namely EVs and lipoprotein particles (LPPs), which are known to co-isolate. Liquid biopsy EV-based biomarker profiling is complicated because LPPs in blood outnumber EVs by orders of magnitude and have biophysical overlapping properties with EVs, including size and density. We here demonstrate by high-sensitivity FCM, in combination with orthogonal methods; i.e., Rayleigh and Raman scattering and cryo-electron microscopy, that EV-LPP complexes can be formed and can impact EV-analysis in blood. Overall, the findings presented in my thesis can contribute to the development of robust liquid biopsy EV biomarker profiling by FCM and shed light on the complexity of single EV analysis in body fluids, which will ultimately help to a successful clinical translation of EVs as disease biomarkers.
- Published
- 2023
4. Vernieuwing meetopstellingen ozon in het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit : Vergelijking van oude en nieuwe meetopstellingen
- Subjects
ozone ,luchtkwaliteit ,kalibratie ,ozon ,Air quality ,monitoring methods ,meetmethoden ,calibration - Abstract
In het kader van de vernieuwing van het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit (LML) zijn per 1 april 2011 oude, uit 1992 daterende, meetopstellingen voor ozon vervangen door nieuwe. Onderdeel van deze vervanging vormt een vergelijking tussen de meetresultaten verkregen met de beide meetopstellingen. Deze is in 2009 en 2010 op 10 locaties uitgevoerd. Uit deze vergelijking blijkt dat met de nieuwe opstelling ca. 13% hogere meetwaarden worden verkregen. Het gevonden verschil zou grotendeels kunnen worden verklaard door keuze van de bij de kalibratie van de oude meetopstelling gebruikte methode (gas-fase titratie). In 1991 is vastgesteld dat bij kalibratie m.b.v. gas-fase titratie een correctie van de meetwaarden diende te worden uitgevoerd door vermenigvuldiging met 0,91. Echter, bovenstaande bevindingen zijn mogelijk slechts representatief voor de periode waarin, de locaties waar en de opstellingen waarmee de vergelijkingen hebben plaatsgevonden. Op basis van nader onderzoek is vastgesteld dat een eventueel verloop in de oude meetopstellingen geen verklaring vormt voor de gevonden verschillen. Wel is op basis van literatuuronderzoek bevestigd dat inderdaad een verschil bestaat in resultaten verkregen bij kalibratie m.b.v. gas-fase titratie en UV-fotometrie. Onderzoek van het BIPM uit 2006 toont aan dat de verhouding tussen de resultaten 0,97 bedraagt. Recent inzicht heeft derhalve geleerd dat de destijds gehanteerde factor voor correctie van resultaten van kalibraties verricht m.b.v. gas-fase titratie en UVfotometrie heeft geleid tot een onderschatting van de gemeten ozonconcentraties. Op basis hiervan is besloten de meetgegevens voor ozon van het LML uit de periode 1992 t/m 2010 te corrigeren door vermenigvuldiging met een factor 0,97 / 0,91.
- Published
- 2017
5. PM10: Equivalence study 2006 : Demonstration of equivalence for the automatic PM10 measurements in the Dutch National Air Quality Monitoring Network : A technical background report
- Subjects
orthogonaal ,pm10 ,kalibratie ,orthogonal ,equivalence ,betastof ,regressie ,calibration ,reference ,onzekerheid ,LUCHT ,beta ,equivalentie ,uncertainty ,fijn stof - Abstract
In een zogeheten equivalentiestudie door het RIVM is de onzekerheidsfactor bepaald tussen de fijnstofmetingen (PM10) in het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit (LML) en de Europese referentiemethode. De in de equivalentiestudie bepaalde meetonzekerheid van de huidige PM10-meetinstrumenten in het meetnet bedraagt circa 17 procent. De in de Europese richtlijn vermelde maximaal toegestane onzekerheid is 25 procent. De equivalentiestudie is uitgevoerd om de kwaliteit van deze fijnstofmetingen in Nederland te waarborgen. Tevens heeft de studie geleid tot verbeteringen in de kwaliteit van de PM10-metingen in het LML. In dit rapport wordt de technische achtergrond van de gevolgde stappen en de bijbehorende resultaten nader beschreven. Het LML meet PM10 op circa veertig locaties met behulp van automatische beta-adsorptiemonitoren. Hoewel deze methode afwijkt van de voorgeschreven referentiemethode, staat de Europese regelgeving deze toe mits gelijkwaardigheid met de referentiemethode wordt aangetoond. Dat is voor de verschillende PM10-meetopstellingen in het meetnet onderzocht en aangetoond. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen drie apparaattypen en tussen meetlocaties binnen en buiten het stedelijk gebied. Het equivalentieonderzoek is grotendeels gebaseerd op de guideline die de Europese werkgroep Clean Air For Europe (CAFE) aanbeveelt. Op een onderdeel is daarvan afgeweken. Voor dat onderdeel is een alternatieve wiskundige methode ontwikkeld, die ook in deze studie wordt gepresenteerd.
- Published
- 2017
6. Resultaten van onderzoek naar fijn stof aan de Tilburgseweg te Breda
- Subjects
validation ,meten ,roads ,dust (pm10) ,kalibratie ,meetgegevens ,vergelijkbaarheid ,assessment ,equivalence ,fijnstof (pm10) ,calibration ,validatie ,referentiemethode ,wegen ,reference method ,LUCHT ,measurements ,toetsing ,aerosolen ,aerosols ,measuring - Abstract
De gemeente Breda heeft geconstateerd dat de meetwaarden van fijn stof (PM10) bij de Tilburgseweg te Breda hoog zijn in vergelijking met de andere meetpunten van het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit (LML) van het RIVM. Dit is zichtbaar in de lijst met geconstateerde overschrijdingsdagen zoals die continu wordt bijgehouden op de website van het LML. Op verzoek van de gemeente Breda heeft de provincie Noord-Brabant de fijnstofconcentraties in de periode van augustus tot en met oktober 2006 gemeten. In de periode augustus tot en met oktober 2006 heeft het RIVM eveneens fijnstofreferentiemetingen verricht. Uit de referentiemetingen volgt dat de metingen van het RIVM en de provincie Noord-Brabant met elkaar in overeenstemming zijn. De meetresultaten van de automatische metingen zijn in overeenstemming met de in Europa geldende kwaliteitscriteria. Uit het equivalentieonderzoek dat in 2006 door het LML heeft plaatsgevonden, volgt dat het aantal gerapporteerde overschrijdingsdagen van het meetstation aan de Tilburgseweg te Breda is aangepast.
- Published
- 2017
7. PM10: Validatie en equivalentie 2006
- Subjects
pm10 ,kalibratie ,meetinstrumenten ,monitoring networks ,equivalence ,calibration ,measurement equipment ,validatie ,monitoring ,referentiemethode ,meetnetten ,measuring methods ,reference method ,LUCHT ,meetmethoden ,equivalentie ,aerosolen ,aerosols - Abstract
In het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit (LML) wordt op diverse locaties in Nederland fijnstof (PM10) concentraties gemeten. Om de kwaliteit van deze metingen te waarborgen zijn in 2006 een tweetal grote activiteiten ondernomen. Als eerste zijn de procedures, meetconfiguraties en instellingen in het meetnet grondig doorgelicht. De bevindingen van de doorlichting van het meetnet hebben geleid tot een hervalidatie. Het effect van deze hervalidatie op de metingen is gering, maar heeft wel geleid tot een vermindering van de meetonzekerheid. De tweede activiteit is het uitgevoerde equivalentieonderzoek. In dit onderzoek is de gelijkwaardigheid tussen de automatische PM10-metingen in het LML en de door de EU voorgeschreven referentiemethode aangetoond. Aan de hand van dit onderzoek is voor de PM10-metingen een nieuwe en nauwkeurigere kalibratie bepaald zodat niet langer de interim kalibratiefactor van de EU toegepast hoeft te worden. Het aantonen van de equivalentie tussen de automatische meetmethode en de referentiemeetmethode is volledig gebaseerd op de aanbevelingen die de Clean Air For Europe (CAFE) steering group begin 2006 heeft vastgesteld zodat Nederland geheel conform de Europese voorschriften werkt. In het equivalentieonderzoek zijn kalibratiefuncties voor verschillende apparaattypen voor regionale en stedelijke locaties bepaald. De consequentie voor de jaargemiddelden van regionale stations na 2003, die gebruikt zijn voor de Generieke Concentraties voor Nederland (GCN-kaarten) in 2006, is een daling van minder dan 1 mug/m3. Met de hervalidatie van meetdata en de resultaten van het equivalentieonderzoek zijn onzekerheden in de PM10-metingen verkleind en voldoen de metingen aan de gestelde kwaliteitseisen.
- Published
- 2017
8. Statistical modelling for exposure measurement error with application to epidemiological data
- Subjects
validity ,exposure assessment ,kalibratie ,Humane Voeding & Gezondheid ,epidemiologie ,simulation models ,geldigheid ,calibration ,simulatiemodellen ,Wiskundige en Statistische Methoden - Biometris ,regression analysis ,statistical bias ,epidemiology ,statistische vertekening ,blootstellingsbepaling ,Mathematical and Statistical Methods - Biometris ,regressieanalyse ,VLAG ,Human Nutrition & Health - Abstract
Background Measurement error in exposure variables is an important issue in epidemiological studies that relate exposures to health outcomes. Such studies, however, usually pay limited attention to the quantitative effects of exposure measurement error on estimated exposure-outcome associations. Therefore, the estimators for exposure-outcome associations are prone to bias. Existing methods to adjust for the bias in the associations require a validation study with multiple replicates of a reference measurement. Validation studies with multiple replicates are quite costly and therefore, in some cases only a single–replicate validation study is conducted besides the main study. For a study that does not include an internal validation study, the challenge in dealing with exposure measurement error is even bigger. The challenge is how to use external data from other similar validation studies to adjust for the bias in the exposure-outcome association. In accelerometry research, various accelerometer models have currently been developed. However, some of these new accelerometer models have not been properly validated in field situations. Despite the widely recognized measurement error in the accelerometer, some accelerometers have been used to validate other instruments, such as physical activity questionnaires, in measuring physical activity. Consequently, if an instrument is validated against the accelerometer, and the accelerometer itself has considerable measurement error, the observed validity in the instrument being validated will misrepresent the true validity. Methodology In this thesis, we adapted regression calibration to adjust for exposure measurement error for a single-replicate validation study with zero-inflated reference measurements and assessed the adequacy of the adapted method in a simulation study. For the case where there is no internal validation study, we showed how to combine external data on validity for self-report instruments with the observed questionnaire data to adjust for the bias in the associations caused by measurement error in correlated exposures. In the last part, we applied a measurement error model to assess the measurement error in physical activity as measured by an accelerometer in free-living individuals in a recently concluded validation study. Results The performance of the proposed two-part model was sensitive to the form of continuous independent variables and was minimally influenced by the correlation between the probability of a non-zero response and the actual non-zero response values. Reducing the number of covariates in the model seemed beneficial, but was not critical in large-sample studies. We showed that if the confounder is strongly linked with the outcome, measurement error in the confounder can be more influential than measurement error in the exposure in causing the bias in the exposure-outcome association, and that the bias can be in any direction. We further showed that when accelerometers are used to monitor the level of physical activity in free-living individuals, the mean level of physical activity would be underestimated, the associations between physical activity and health outcomes would be biased, and there would be loss of statistical power to detect associations. Conclusion The following remarks were made from the work in this thesis. First, when only a single-replicate validation study with zero-inflated reference measurements is available, a correctly specified regression calibration can be used to adjust for the bias in the exposure-outcome associations. The performance of the proposed calibration model is influenced more by the assumption made on the form of the continuous covariates than the form of the response distribution. Second, in the absence of an internal validation study, carefully extracted validation data that is transportable to the main study can be used to adjust for the bias in the associations. The proposed method is also useful in conducting sensitivity analyses on the effect of measurement errors. Lastly, when “reference” instruments are themselves marred by substantial bias, the effect of measurement error in an instrument being validated can be seriously underestimated.
- Published
- 2016
9. Statistical modelling for exposure measurement error with application to epidemiological data
- Author
-
Agogo, G.O., Wageningen University, Hendriek Boshuizen, Fred van Eeuwijk, and Hilko van der Voet
- Subjects
validity ,exposure assessment ,kalibratie ,Humane Voeding & Gezondheid ,epidemiologie ,simulation models ,geldigheid ,calibration ,simulatiemodellen ,Wiskundige en Statistische Methoden - Biometris ,regression analysis ,statistical bias ,epidemiology ,statistische vertekening ,blootstellingsbepaling ,Mathematical and Statistical Methods - Biometris ,regressieanalyse ,VLAG ,Human Nutrition & Health - Abstract
Background Measurement error in exposure variables is an important issue in epidemiological studies that relate exposures to health outcomes. Such studies, however, usually pay limited attention to the quantitative effects of exposure measurement error on estimated exposure-outcome associations. Therefore, the estimators for exposure-outcome associations are prone to bias. Existing methods to adjust for the bias in the associations require a validation study with multiple replicates of a reference measurement. Validation studies with multiple replicates are quite costly and therefore, in some cases only a single–replicate validation study is conducted besides the main study. For a study that does not include an internal validation study, the challenge in dealing with exposure measurement error is even bigger. The challenge is how to use external data from other similar validation studies to adjust for the bias in the exposure-outcome association. In accelerometry research, various accelerometer models have currently been developed. However, some of these new accelerometer models have not been properly validated in field situations. Despite the widely recognized measurement error in the accelerometer, some accelerometers have been used to validate other instruments, such as physical activity questionnaires, in measuring physical activity. Consequently, if an instrument is validated against the accelerometer, and the accelerometer itself has considerable measurement error, the observed validity in the instrument being validated will misrepresent the true validity. Methodology In this thesis, we adapted regression calibration to adjust for exposure measurement error for a single-replicate validation study with zero-inflated reference measurements and assessed the adequacy of the adapted method in a simulation study. For the case where there is no internal validation study, we showed how to combine external data on validity for self-report instruments with the observed questionnaire data to adjust for the bias in the associations caused by measurement error in correlated exposures. In the last part, we applied a measurement error model to assess the measurement error in physical activity as measured by an accelerometer in free-living individuals in a recently concluded validation study. Results The performance of the proposed two-part model was sensitive to the form of continuous independent variables and was minimally influenced by the correlation between the probability of a non-zero response and the actual non-zero response values. Reducing the number of covariates in the model seemed beneficial, but was not critical in large-sample studies. We showed that if the confounder is strongly linked with the outcome, measurement error in the confounder can be more influential than measurement error in the exposure in causing the bias in the exposure-outcome association, and that the bias can be in any direction. We further showed that when accelerometers are used to monitor the level of physical activity in free-living individuals, the mean level of physical activity would be underestimated, the associations between physical activity and health outcomes would be biased, and there would be loss of statistical power to detect associations. Conclusion The following remarks were made from the work in this thesis. First, when only a single-replicate validation study with zero-inflated reference measurements is available, a correctly specified regression calibration can be used to adjust for the bias in the exposure-outcome associations. The performance of the proposed calibration model is influenced more by the assumption made on the form of the continuous covariates than the form of the response distribution. Second, in the absence of an internal validation study, carefully extracted validation data that is transportable to the main study can be used to adjust for the bias in the associations. The proposed method is also useful in conducting sensitivity analyses on the effect of measurement errors. Lastly, when “reference” instruments are themselves marred by substantial bias, the effect of measurement error in an instrument being validated can be seriously underestimated.
- Published
- 2016
10. Hydrologie op basis van karteerbare kenmerken
- Subjects
stroomgebieden ,applications ,kalibratie ,toepassingen ,groundwater level ,karteringen ,simulation models ,hydrology ,netherlands ,hydrologie ,nederland ,onderzoeksprojecten ,Landscape Centre ,surveys ,bodemwaterbeweging ,Alterra - Centre for Water and Climate ,Alterra - Centrum Bodem ,climatic change ,Soil Science Centre ,Alterra - Centrum Landschap ,soil water movement ,watersheds ,grondwaterstand ,klimaatverandering ,calibration ,simulatiemodellen ,research projects ,Alterra - Centrum Water en Klimaat - Abstract
Onderzoek van de Commissie Waterbeheer 21e Eeuw (WB21) heeft o.a. geresulteerd in een wateropgave. In dit onderzoek is een methode ontwikkeld waarmee inzicht kan worden verkregen in de hydrologische variabelen van gebieden in Nederland. De methode kan een basis vormen voor het in beeld krijgen van de effecten van waterhuishoudkundige maatregelen en daarmee aangeven in hoeverre kan worden voldaan aan de wateropgave. In eerste instantie is een landsdekkende ruimtelijke schematisatie uitgevoerd en is de Gt-kaart 1 : 50 000 geactualiseerd. Vervolgens zijn SWAP-modellen voor een groot aantal mogelijke situaties geparametriseerd en gekalibreerd. Middels metamodellen, welke van de modelresultaten zijn afgeleid, kunnen verschillende hydrologische variabelen in kaart worden gebracht. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om kwel, afvoer, berging in zowel grondwater als oppervlaktewater of fluxen. Validatie van enkele variabelen geeft aan dat de gegenereerde kaarten plausibel zijn
- Published
- 2007
11. Statistical modelling for exposure measurement error with application to epidemiological data
- Author
-
Boshuizen, Hendriek, van Eeuwijk, Fred, van der Voet, Hilko, Agogo, G.O., Boshuizen, Hendriek, van Eeuwijk, Fred, van der Voet, Hilko, and Agogo, G.O.
- Abstract
Background Measurement error in exposure variables is an important issue in epidemiological studies that relate exposures to health outcomes. Such studies, however, usually pay limited attention to the quantitative effects of exposure measurement error on estimated exposure-outcome associations. Therefore, the estimators for exposure-outcome associations are prone to bias. Existing methods to adjust for the bias in the associations require a validation study with multiple replicates of a reference measurement. Validation studies with multiple replicates are quite costly and therefore, in some cases only a single–replicate validation study is conducted besides the main study. For a study that does not include an internal validation study, the challenge in dealing with exposure measurement error is even bigger. The challenge is how to use external data from other similar validation studies to adjust for the bias in the exposure-outcome association. In accelerometry research, various accelerometer models have currently been developed. However, some of these new accelerometer models have not been properly validated in field situations. Despite the widely recognized measurement error in the accelerometer, some accelerometers have been used to validate other instruments, such as physical activity questionnaires, in measuring physical activity. Consequently, if an instrument is validated against the accelerometer, and the accelerometer itself has considerable measurement error, the observed validity in the instrument being validated will misrepresent the true validity. Methodology In this thesis, we adapted regression calibration to adjust for exposure measurement error for a single-replicate validation study with zero-inflated reference measurements and assessed the adequacy of the adapted method in a simulation study. For the case where there is no internal validation study, we showed how to combine external data on validity for self-report instruments with the observed
- Published
- 2016
12. Kalibratie pH meter Schott
- Abstract
Instructievideo over de kalibratie van de Schott pH meter
- Published
- 2016
13. Kalibratie pH meter InoLab
- Abstract
Instructievideo over de kalibratie van de InoLab pH meter
- Published
- 2016
14. Kalibratie van het Landelijk KRW-Verkenner Model 2.0
- Author
-
Mulder, H.M. and Cleij, P.
- Subjects
kalibratie ,nutrient retention ,modelleren ,modeling ,kaderrichtlijn water ,calibration ,Bodem, Water en Landgebruik ,nitrogen retention ,Soil, Water and Land Use ,stikstofretentie ,water framework directive ,phosphorus ,voedingsstoffenretentie ,fosfor - Abstract
Bij de laatste validatie van het Landelijk KRW-Verkenner Model (Cleij et al. 2014) is gebleken dat de concentraties voor N-totaal en P-totaal vaak matig tot slecht voorspeld worden. Eén van de manieren om de voorspellende waarde van een model te verhogen is kalibratie. Het LKM is echter modelparameter-arm, en de enige 'knoppen', waaraan wat betreft modelparameters gedraaid kan worden zijn de parameters van het eerste-orde afbraak proces voor -totaal en -totaal de a raakconstante ij en de temperatuurco ici nt De tot nu toe gebruikte retentieparameters zijn afkomstig van een vertaling van de retentieparameters van het KRW-ECHO systeem naar de retentieparameters voor de KRWVerkenner (Roovaart et al. 2012). Het in dit rapport beschreven onderzoek is via kalibratie gezocht naar een nieuwe set retentieparameters voor N-totaal en P-totaal, uitgaande van de tot nu toe gehanteerde parameterwaarden met als doel het voorspellend vermogen van het LKM op dit punt te verbeteren.
- Published
- 2015
15. Kalibratie van het Landelijk KRW-Verkenner Model 2.0
- Subjects
Water en Landgebruik ,kalibratie ,Water and Land Use ,nutrient retention ,modelleren ,modeling ,kaderrichtlijn water ,calibration ,Soil ,nitrogen retention ,Bodem ,stikstofretentie ,water framework directive ,phosphorus ,voedingsstoffenretentie ,fosfor - Abstract
Bij de laatste validatie van het Landelijk KRW-Verkenner Model (Cleij et al. 2014) is gebleken dat de concentraties voor N-totaal en P-totaal vaak matig tot slecht voorspeld worden. Eén van de manieren om de voorspellende waarde van een model te verhogen is kalibratie. Het LKM is echter modelparameter-arm, en de enige 'knoppen', waaraan wat betreft modelparameters gedraaid kan worden zijn de parameters van het eerste-orde afbraak proces voor -totaal en -totaal de a raakconstante ij en de temperatuurco ici nt De tot nu toe gebruikte retentieparameters zijn afkomstig van een vertaling van de retentieparameters van het KRW-ECHO systeem naar de retentieparameters voor de KRWVerkenner (Roovaart et al. 2012). Het in dit rapport beschreven onderzoek is via kalibratie gezocht naar een nieuwe set retentieparameters voor N-totaal en P-totaal, uitgaande van de tot nu toe gehanteerde parameterwaarden met als doel het voorspellend vermogen van het LKM op dit punt te verbeteren.
- Published
- 2015
16. Parameter estimation procedure for complex non-linear systems: calibration of ASM No.1 for N-removal in a full-scale oxidation ditch
- Subjects
WIMEK ,denitrification ,afvalwaterbehandeling ,kalibratie ,geactiveerd slib ,denitrificatie ,oxidatiesloten ,calibration ,models ,Systems and Control Group ,waste water treatment ,regel- en systeemtechniek ,oxidation ditches ,activated sludge ,modellen ,Leerstoelgroep Meet - Abstract
ASM (Activated Sludge Models)
- Published
- 2001
17. NIRS-mestanalyse : overheid start pilot
- Author
-
Beerling, W. and Beerling, W.
- Abstract
NIRS kan de mineralengehalten van aan- of afgevoerde mest direct bepalen. Maar voordat de methode wordt erkend, moet eerst de wet worden aangepast. De overheid onderneemt stappen.
- Published
- 2015
18. Regeling Kwaliteitsborging Watermeters
- Abstract
Voor u ligt een geactualiseerde versie van de regeling ter waarborging van een goede werking van watermeters voor huishoudelijk gebruik: de Regeling Kwaliteitsborging Watermeters (RKW). De RKW vervangt de Regeling Onderhoud Watermeters (ROW), die er sinds 1966 bij wijze van zelfregulering voor zorgde dat het onderhoud en de ijking van watermeters volgens uniforme maatstaven geschiedde. Ten opzichte van de ROW voorziet de RKW in een verbetering van de systematiek ter bepaling van de levensduur van watermeters en in versterkte kwaliteitsborging. Ten opzichte van de ROW zijn in de RKW voorts de erkenning van zgn. watermeterherstel-plaatsen en de controle op de naleving van de voorschriften op afstand van de regeling geplaatst.
- Published
- 2015
19. Model calibration and reliability evaluation for ground-water systems
- Subjects
grondwaterstroming ,WIMEK ,kalibratie ,simulation models ,geohydrologie ,calibration ,simulatiemodellen ,models ,groundwater ,grondwater ,Water Resources ,groundwater flow ,Waterhuishouding ,geohydrology ,modellen - Published
- 1999
- Full Text
- View/download PDF
20. Calibration of transfer function-noise models to sparsely or irregularly observed time series
- Author
-
Bierkens, Marc F.P., Knotters, Martin, Van Geer, Frans C., FG Landschapskunde, Gis, Hydrologie, Sub FG Externen, Landscape functioning, Geocomputation and Hydrology, FG Landschapskunde, Gis, Hydrologie, Sub FG Externen, and Landscape functioning, Geocomputation and Hydrology
- Subjects
kalibratie ,Winand Staring Centre for Integrated Land, Soil and Water Research ,Soil and Water Research ,soil water ,tijdreeksen ,Transfer function ,models ,Staring Centrum ,Evapotranspiration ,Statistics ,Calibration ,hydrologische gegevens ,Vector notation ,hydrological data ,modellen ,Mathematics ,Water Science and Technology ,Series (mathematics) ,Kalman filter ,bodemwater ,calibration ,Variable (computer science) ,Noise ,Winand Staring Centre for Integrated Land ,time series ,Algorithm - Abstract
A method is presented to calibrate transfer function-noise (TFN) models, operating at the same frequency as the input (auxiliary) variables, to sparsely or irregularly observed time series of the output (target) variable. Once calibrated, the TFN models can be used to predict or simulate the output variable at the same frequency as the input variable. Consequently, the method provides a useful tool for filling in gaps of irregularly or sparsely observed hydrological time series. Although generic and suitable for any type of time series, the method is described through the modeling of a time series of groundwater head data with precipitation surplus (precipitation minus potential evapotranspiration) as input variable. First, the TFN model is written in vector notation, yielding the state equation of a linear discrete stochastic system. Subsequently, the state equation is embedded in a Kalman filter algorithm. The Kalman filter is then combined with a maximum likelihood criterion to obtain estimates of the parameters of the TFN model for small time steps (e.g., 1 day) while using sparsely (e.g., two times a month) or even irregularly observed time series of groundwater head data. The method is illustrated using (subsets of) time series of groundwater head data with varying regular and irregular observation intervals.
- Published
- 1999
- Full Text
- View/download PDF
21. Estimating (combinations of) activated sludge model No. 1 parameters and components by respirometry
- Subjects
models ,WIMEK ,waste water treatment ,afvalwaterbehandeling ,kalibratie ,respirometrie ,respirometry ,geactiveerd slib ,Environmental Technology ,activated sludge ,Milieutechnologie ,calibration ,modellen - Published
- 1999
22. Calibration of soil heat flux sensors
- Author
-
E.J Moors, W.K.P van Loon, and H.M.H Bastings
- Subjects
Atmospheric Science ,Materials science ,soil temperature ,kalibratie ,Agrotechniek en -fysica ,thermische geleiding ,Instrumentation ,Winand Staring Centre for Integrated Land, Soil and Water Research ,Soil and Water Research ,sensors ,Soil thermal properties ,Thermal conductivity ,meting ,Approximation error ,Staring Centrum ,Calibration ,thermal conductivity ,bodemtemperatuur ,Remote sensing ,Global and Planetary Change ,Observational error ,Forestry ,PE&RC ,calibration ,Computational physics ,thermische bodemeigenschappen ,Temperature gradient ,Agricultural Engineering and Physics ,Heat flux ,soil thermal properties ,Winand Staring Centre for Integrated Land ,measurement ,Agronomy and Crop Science - Abstract
Soil heat flux is difficult to measure accurately and soil heat flux plates are difficult to calibrate. In this research the reference heat flux was calculated from the temperature gradient and independent thermal conductivity measurements. Reference conductivities, as measured by the non-steady state probe method, have an error of about 2%, while the temperature gradient was measured to an accuracy better than 1%. This results in very reliable reference measurements. Compared with this reference, commercially available heat flux plates have significant inaccuracies. The 1 mm thin TNO PU 43 T sensor was the most accurate with an average relative error of only 4%. A promising new technique is the in situ self calibration, as performed by the Huksefluks HFP-01-SC disc sensor. With self calibration this sensor achieves an accuracy of 5% and confers several advantages for field use. The MIDDLETON CN3 and TNO WS 31S sensors had relative errors of about 20%. The ring shaped sensor Huksefluks SH1 gave relatively poor results, because it measured, in fact, the temperature gradient instead of the heat flux. The results of this sensor remained poor after correcting for the thermal conductivity of the sand. For all sensors the same conclusions hold for non-steady state conditions with evaporation. The often used Philip (1961) correction factor is shown to be not very accurate: in only half of our experiments its use decreased the relative measuring error; and in some cases it made it worse. However, the correction remains useful as a tool for designing soil heat flux sensors; also a positive relation exists between the magnitude of the correction and the inaccuracy of the measurement.
- Published
- 1998
- Full Text
- View/download PDF
23. On data requirements for calibration of integrated models for urban water systems
- Author
-
Jeroen J. M. de Klein, Jeroen Langeveld, Youri Amerlinck, Ingmar Nopens, Remy Schilperoort, Lorenzo Benedetti, and S.R. Weijers
- Subjects
Aquatic Ecology and Water Quality Management ,Engineering ,urban areas ,Data validation ,Water supply ,Software ,water systems ,watersystemen ,Environmental monitoring ,Redundancy (engineering) ,uncertainty ,Water Science and Technology ,afvalwaterbehandeling ,Sewage ,simulation-models ,afvalwaterbehandelingsinstallaties ,practical identifiability ,stedelijke gebieden ,quality ,Calibration ,Systems engineering ,optimization ,Environmental Monitoring ,Environmental Engineering ,kalibratie ,Group method of data handling ,Sanitary engineering ,oppervlaktewaterkwaliteit ,waste water treatment plants ,noord-brabant ,models ,Rivers ,Water Supply ,Water Movements ,Cities ,modellen ,Simulation ,WIMEK ,business.industry ,modelleren ,Simulation modeling ,Reproducibility of Results ,modeling ,Aquatische Ecologie en Waterkwaliteitsbeheer ,Models, Theoretical ,calibration ,monitoring ,waste water treatment ,sewerage ,riolering ,Sanitary Engineering ,business ,surface water quality - Abstract
Modeling of integrated urban water systems (IUWS) has seen a rapid development in recent years. Models and software are available that describe the process dynamics in sewers, wastewater treatment plants (WWTPs), receiving water systems as well as at the interfaces between the submodels. Successful applications of integrated modeling are, however, relatively scarce. One of the reasons for this is the lack of high-quality monitoring data with the required spatial and temporal resolution and accuracy to calibrate and validate the integrated models, even though the state of the art of monitoring itself is no longer the limiting factor. This paper discusses the efforts to be able to meet the data requirements associated with integrated modeling and describes the methods applied to validate the monitoring data and to use submodels as software sensor to provide the necessary input for other submodels. The main conclusion of the paper is that state of the art monitoring is in principle sufficient to provide the data necessary to calibrate integrated models, but practical limitations resulting in incomplete data-sets hamper widespread application. In order to overcome these difficulties, redundancy of future monitoring networks should be increased and, at the same time, data handling (including data validation, mining and assimilation) should receive much more attention.
- Published
- 2013
24. Kalibratie van het programma CAR II aan de hand van metingen van het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit van het RIVM
- Subjects
luchtkwaliteit ,kalibratie ,meetgegevens ,air pollution ,road traffic ,calibration ,car ,modelling ,wegverkeer ,comparison ,vergelijkend onderzoek ,LUCHT ,emission factors ,measurements ,luchtverontreiniging ,emissiefactoren - Abstract
Uit onderzoek van het RIVM blijkt dat met het programma CAR II berekende concentraties systematisch te hoog zijn. Toepassing van een nieuwe ijking van het model verbetert de overeenkomst tussen de berekende en gemeten concentratieniveaus sterk. Lokale overheden gebruiken het model CAR II (Calculation of Air pollution from Road traffic) voor de berekening van de luchtkwaliteit in verkeersbelaste situaties. Sinds begin 2007 wordt hierbij gerekend met nieuwe emissiefactoren voor wegverkeer welke voor verschillende stoffen aanmerkelijk hoger zijn dan eerder het geval was. Gebruik van deze nieuwe emissies leidde tot grote verschillen tussen berekende en gemeten concentraties. Het RIVM heeft in opdracht van het ministerie van VROM een nieuwe ijking van het programma CAR II uitgevoerd. Op basis van door gemeenten aangeleverde verkeersgegevens zijn voor de jaren 2003 tot en met 2006 berekeningen met CAR II uitgevoerd in de straten waar meetstations van het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit van het RIVM staan. De resultaten van de berekeningen voor stikstof(di)oxide, koolmonoxide en fijn stof zijn vervolgens vergeleken met metingen in de straten over dezelfde periode. Uit de vergelijking blijkt dat de berekende concentratiebijdragen met 0.62 moeten worden vermenigvuldigd voor een goede overeenkomst met de gemeten waarden. Omdat de in CAR II gebruikte emissiefactoren in 2007 ook zijn aangepast veranderen de netto berekende concentratieniveaus in de straten slechts beperkt ten opzichte van de afgelopen jaren. Na toepassing van de nieuwe ijking zijn de berekende stikstofdioxide- en fijnstofconcentraties gemiddeld 0.4 en 0.7 mug/m3 (microgram per kubieke meter) hoger dan de gemeten concentraties. Na toepassing van de nieuwe ijking zijn de berekende stikstofdioxide- en fijnstofconcentraties gemiddeld 0.4 en 0.7 mug/m3 (microgram per kubieke meter) hoger dan de gemeten concentraties.
- Published
- 2013
25. Reactie op het artikel ‘Controle van kalibratiegegevens’
- Author
-
Knotters, M. and Hoogland, T.
- Subjects
watervoorziening ,kalibratie ,water supply ,groundwater level ,Alterra - Soil geography ,hydrology ,grondwaterstand ,calibration ,information systems ,hydrologie ,informatiesystemen ,Alterra - Bodemgeografie - Abstract
Grondwaterstandsinformatie van goede kwaliteit vinden wij belangrijk. Iedere inspanning om deze kwaliteit vast te stellen en te verbeteren juichen wij toe, vooral als zo’n inspanning wetenschappelijk degelijk is onderbouwd. Wat betreft dat laatste willen wij graag twee opmerkingen plaatsen bij het artikel ‘Controle van kalibratiegegevens’ van Jaco van der Gaast in Stromingen 19(2), pag. 85-90
- Published
- 2013
26. Calibration and validation of land-use models
- Author
-
Jasper van Vliet, Wageningen University, Arnold Bregt, Bregt, A.K., Spatial analysis & Decision Support, AGCI, and Amsterdam Global Change Institute
- Subjects
kalibratie ,Alterra - Centrum Geo-informatie ,verandering ,assessment ,urban areas ,modelleren ,land use ,modeling ,beoordeling ,Centre Geo-information ,PE&RC ,calibration ,landgebruik ,models ,stedelijke gebieden ,Laboratory of Geo-information Science and Remote Sensing ,change ,Laboratorium voor Geo-informatiekunde en Remote Sensing ,modellen - Abstract
Land use is constantly changing. For example, urban areas expand as a result of population growth, cropping patterns change to fulfil the demand for bioenergy and natural vegetation recovers in locations where farmers cease to farm. Understanding these changes is pivotal to explore future land-use scenarios and to design spatial policies. Land-use models are increasingly being used for these purposes. They function as virtual laboratories in which scientists or policy analysts can conduct experiments. In order to reliably apply models for these purposes, they need to be calibrated, where calibration is the adjustment of parameters to improve the model’s performance. Consequently, the value of modelled land-use scenarios and policy assessments depends on the quality of the calibration. Assessment of the quality of the calibration is termed validation, and is ideally performed independently in the sense that the data that is used for validation has not been used for calibration. The development of a land-use model can be described by four sequential phases: analysis and conceptual modelling, computer programming of the conceptual model, calibration of the computerized model, and experimentation with the calibrated model. The first three phases all have their own evaluation procedures: conceptual validation, code verification and operational validation, respectively. Operational validation provides insights into the strengths and weaknesses of a particular model application, and sometimes it can suggest directions for improvement. However, available assessment methods have limitations for their application in land-use modelling. Therefore, there is a demand to develop and apply more appropriate methods. The work presented in this thesis first considers the properties of land-use models that are important for their assessment, and subsequently presents and applies several methods that can be used for this assessment. Many land-use changes are directly or indirectly the result of human decisions. However, human decisions are inherently uncertain, and therefore land-use models cannot be expected to simulate these land-use changes exactly. This is acknowledged by many land-use models as they use a stochastic component to simulate land-use changes. Therefore, land-use models should not only be validated on their predictive accuracy, their capacity to accurately allocate land-use changes on the map, but also on their process accuracy, their capacity to realistically simulate land-use change processes. Moreover, many models start from an initial land-use map and simulate changes relative to this map. The amount of change for a simulation is typically small relative to the entire map, which means that a large part of the result is caused by persistence. For this reason, a benchmark, such as a naive predictor, is required to properly asses the accuracy of simulation results. This benchmark can be implicit to the assessment method itself, or explicit, i.e. another land-use model which serves as a reference model. Outperforming the benchmark can be considered a minimum threshold to pass; however, it cannot directly inform whether a model is acceptable as this depends on the purpose of the model, the requirements of the study and the application domain. The predictive accuracy of a land-use model is typically assessed by comparing a simulation result with the actual land-use map at the end of a simulation. A common method for this is the Kappa statistic, which expresses the agreement between two land-use maps corrected for the expected agreement from a random allocation given the distribution of class sizes. However, this is not an appropriate reference level to assess the predictive accuracy of land-use models, because it does not account for the amount of change. This thesis presents Kappa Simulation, a new map-comparison method that is identical in form to Kappa, but which instead applies a more appropriate reference model based on random allocation of class transitions relative to the initial map. This implicitly accounts for the amount of change, which truly allows gauging the predictive accuracy of changes in land-use models. However, Kappa Simulation cannot differentiate between near-hits and complete misses, while this distinction is often very relevant for land-use modellers. This thesis therefore presents Fuzzy Kappa Simulation. This statistic is an improvement of Kappa Simulation, as it applies a fuzzy interpretation of class transitions and their locations. This means that it can account for near-hits, which makes it arguably the most suitable map comparison method to assess the predictive accuracy of land-use models. Because of the intrinsic uncertainty underlying land-use change processes, a realistic land-use model does not necessarily generate a high predictive accuracy, which justifies a separate assessment of its process accuracy. Ideally, process accuracy is assessed directly from the values of model parameters. However, it is often impossible to observe real-world values for these parameters because drivers for land-use changes are correlated or they cannot be measured. Therefore, the process accuracy is typically assessed indirectly from the land-use patterns generated by the model. Two groups of methods exist to characterize land-use patterns: landscape metrics and fractal metrics. Landscape metrics are a collection of algorithms that have been applied in landscape ecology to characterize land-use patterns. In this thesis, landscape metrics have been used to compare the simulated land-use map with the observed land-use map instead. Fractal metrics, which have their origin in complexity science, are another type of measures to characterize regularities in (urban) land-use patterns. Examples are power-law distributions for urban clusters and fractal dimensions of patches of urban land. Moreover, fractal metrics can be interpreted in absolute terms since they represent general regularities in urban systems for which values are known from literature. Therefore, fractal metrics also allow evaluation of the process accuracy of a synthetic application for which no observed land-use pattern is available for comparison. Neighbourhood rules represent the influence of the existing land-use distribution on the location of land-use changes. This includes the persistence, conversion and attraction/repulsion of land uses in the neighbourhood of a location. Because neighbourhood rules cannot be estimated directly from data, they need to be set in a calibration procedure. The work in this thesis indicates that agents consider their neighbourhood at different spatial scales: the direct vicinity of a location has a strong influence on the allocation of new urban land, but neighbourhood rules over larger distance – typically the size of urban regions – also improve the model performance. This thesis also discusses a special type of neighbourhood rules: rules describing the influence of the existing activity distribution on the allocation of activity changes, where activities denote a quantity or density related to a land use, such as inhabitants for residential land use. This study shows that relatively simple rules can grow a realistic urban settlement structure, which confirms that neighbourhood rules improve the process accuracy of a land-use model. It should be noted that while the methods presented and applied in this thesis are objective, the selection of assessment methods remains subjective. Moreover, because no method is yet capable of describing land-use patterns satisfactorily, more subjective methods such as visual assessment of simulation results or interpretation of parameter values remain of added value in the calibration and validation of land-use models.
- Published
- 2013
27. Calibration and validation of land-use models
- Subjects
kalibratie ,Alterra - Centrum Geo-informatie ,verandering ,assessment ,urban areas ,modelleren ,land use ,modeling ,beoordeling ,Centre Geo-information ,PE&RC ,calibration ,landgebruik ,models ,stedelijke gebieden ,Laboratory of Geo-information Science and Remote Sensing ,change ,Laboratorium voor Geo-informatiekunde en Remote Sensing ,modellen - Abstract
Land use is constantly changing. For example, urban areas expand as a result of population growth, cropping patterns change to fulfil the demand for bioenergy and natural vegetation recovers in locations where farmers cease to farm. Understanding these changes is pivotal to explore future land-use scenarios and to design spatial policies. Land-use models are increasingly being used for these purposes. They function as virtual laboratories in which scientists or policy analysts can conduct experiments. In order to reliably apply models for these purposes, they need to be calibrated, where calibration is the adjustment of parameters to improve the model’s performance. Consequently, the value of modelled land-use scenarios and policy assessments depends on the quality of the calibration. Assessment of the quality of the calibration is termed validation, and is ideally performed independently in the sense that the data that is used for validation has not been used for calibration. The development of a land-use model can be described by four sequential phases: analysis and conceptual modelling, computer programming of the conceptual model, calibration of the computerized model, and experimentation with the calibrated model. The first three phases all have their own evaluation procedures: conceptual validation, code verification and operational validation, respectively. Operational validation provides insights into the strengths and weaknesses of a particular model application, and sometimes it can suggest directions for improvement. However, available assessment methods have limitations for their application in land-use modelling. Therefore, there is a demand to develop and apply more appropriate methods. The work presented in this thesis first considers the properties of land-use models that are important for their assessment, and subsequently presents and applies several methods that can be used for this assessment. Many land-use changes are directly or indirectly the result of human decisions. However, human decisions are inherently uncertain, and therefore land-use models cannot be expected to simulate these land-use changes exactly. This is acknowledged by many land-use models as they use a stochastic component to simulate land-use changes. Therefore, land-use models should not only be validated on their predictive accuracy, their capacity to accurately allocate land-use changes on the map, but also on their process accuracy, their capacity to realistically simulate land-use change processes. Moreover, many models start from an initial land-use map and simulate changes relative to this map. The amount of change for a simulation is typically small relative to the entire map, which means that a large part of the result is caused by persistence. For this reason, a benchmark, such as a naive predictor, is required to properly asses the accuracy of simulation results. This benchmark can be implicit to the assessment method itself, or explicit, i.e. another land-use model which serves as a reference model. Outperforming the benchmark can be considered a minimum threshold to pass; however, it cannot directly inform whether a model is acceptable as this depends on the purpose of the model, the requirements of the study and the application domain. The predictive accuracy of a land-use model is typically assessed by comparing a simulation result with the actual land-use map at the end of a simulation. A common method for this is the Kappa statistic, which expresses the agreement between two land-use maps corrected for the expected agreement from a random allocation given the distribution of class sizes. However, this is not an appropriate reference level to assess the predictive accuracy of land-use models, because it does not account for the amount of change. This thesis presents Kappa Simulation, a new map-comparison method that is identical in form to Kappa, but which instead applies a more appropriate reference model based on random allocation of class transitions relative to the initial map. This implicitly accounts for the amount of change, which truly allows gauging the predictive accuracy of changes in land-use models. However, Kappa Simulation cannot differentiate between near-hits and complete misses, while this distinction is often very relevant for land-use modellers. This thesis therefore presents Fuzzy Kappa Simulation. This statistic is an improvement of Kappa Simulation, as it applies a fuzzy interpretation of class transitions and their locations. This means that it can account for near-hits, which makes it arguably the most suitable map comparison method to assess the predictive accuracy of land-use models. Because of the intrinsic uncertainty underlying land-use change processes, a realistic land-use model does not necessarily generate a high predictive accuracy, which justifies a separate assessment of its process accuracy. Ideally, process accuracy is assessed directly from the values of model parameters. However, it is often impossible to observe real-world values for these parameters because drivers for land-use changes are correlated or they cannot be measured. Therefore, the process accuracy is typically assessed indirectly from the land-use patterns generated by the model. Two groups of methods exist to characterize land-use patterns: landscape metrics and fractal metrics. Landscape metrics are a collection of algorithms that have been applied in landscape ecology to characterize land-use patterns. In this thesis, landscape metrics have been used to compare the simulated land-use map with the observed land-use map instead. Fractal metrics, which have their origin in complexity science, are another type of measures to characterize regularities in (urban) land-use patterns. Examples are power-law distributions for urban clusters and fractal dimensions of patches of urban land. Moreover, fractal metrics can be interpreted in absolute terms since they represent general regularities in urban systems for which values are known from literature. Therefore, fractal metrics also allow evaluation of the process accuracy of a synthetic application for which no observed land-use pattern is available for comparison. Neighbourhood rules represent the influence of the existing land-use distribution on the location of land-use changes. This includes the persistence, conversion and attraction/repulsion of land uses in the neighbourhood of a location. Because neighbourhood rules cannot be estimated directly from data, they need to be set in a calibration procedure. The work in this thesis indicates that agents consider their neighbourhood at different spatial scales: the direct vicinity of a location has a strong influence on the allocation of new urban land, but neighbourhood rules over larger distance – typically the size of urban regions – also improve the model performance. This thesis also discusses a special type of neighbourhood rules: rules describing the influence of the existing activity distribution on the allocation of activity changes, where activities denote a quantity or density related to a land use, such as inhabitants for residential land use. This study shows that relatively simple rules can grow a realistic urban settlement structure, which confirms that neighbourhood rules improve the process accuracy of a land-use model. It should be noted that while the methods presented and applied in this thesis are objective, the selection of assessment methods remains subjective. Moreover, because no method is yet capable of describing land-use patterns satisfactorily, more subjective methods such as visual assessment of simulation results or interpretation of parameter values remain of added value in the calibration and validation of land-use models.
- Published
- 2013
28. Selectie en acceptatie van NOx-O3 kalibratie-eenheden
- Author
-
Venema J, Meulen A van der, Uiterwijk JW, and Regts TA
- Subjects
stikstofoxyden ,kalibratie ,92-4 ,monitoring networks ,measurement equipment ,testing ,nitrogen oxides ,ozone ,test ,meetnet ,ozon ,selectie ,meetapparatuur ,acceptatie - Abstract
niet beschikbaar
- Published
- 2012
29. Overzicht van onderzoek naar automatische meetmethoden voor het vaststellen van fijn stof
- Author
-
Arkel FT van, Kummu PJ, Loon JPL van, Meulen A van der, Severijnen M, Visser JH, and LVM
- Subjects
kalibratie ,vergelijkbaarheid ,inventarisatie ,equivalence ,particulate matter pm2.5 ,pm2 ,reference ,calibration ,prestaties ,inventory ,monitoring ,measuring methods ,referentie ,LUCHT ,meetmethoden ,fijn stof ,aerosolen ,aerosols ,performance - Abstract
Dit rapport beschrijft de 'stand der techniek' van meetmethoden voor het vaststellen van de concentratie zwevende deeltjes in de troposfeer, gericht op de fijne fractie, de zogenaamde PM2,5-fractie. De beschrijving van de prestaties van de meetmethoden volgens de huidige stand van de techniek is gebaseerd op een literatuurstudie en op eigen ervaringen van de deelnemende instituten. De studie richt zich op de vergelijkbaarheid van de automatische meetmethoden met de standaardmethode (referentie). Het is de wens van de betrokken meetinstanties om de ervaringen met PM2,5-meetmethoden te inventariseren en om onderling de meetstrategie af te stemmen. Een zorgvuldige selectie van een PM2,5-meetmethode is daarbij van belang. Doel van het rapport is de betrokken meetinstanties te ondersteunen met een overzicht van de prestaties van verschillende meetmethoden. Daarnaast draagt het rapport bij tot het proces van normaliseren en/of harmoniseren van meetmethoden.
- Published
- 2012
30. Overzicht van onderzoek naar automatische meetmethoden voor het vaststellen van fijn stof
- Subjects
kalibratie ,vergelijkbaarheid ,inventarisatie ,equivalence ,particulate matter pm2.5 ,pm2 ,reference ,calibration ,prestaties ,inventory ,monitoring ,measuring methods ,referentie ,LUCHT ,meetmethoden ,fijn stof ,aerosolen ,aerosols ,performance - Abstract
Dit rapport beschrijft de 'stand der techniek' van meetmethoden voor het vaststellen van de concentratie zwevende deeltjes in de troposfeer, gericht op de fijne fractie, de zogenaamde PM2,5-fractie. De beschrijving van de prestaties van de meetmethoden volgens de huidige stand van de techniek is gebaseerd op een literatuurstudie en op eigen ervaringen van de deelnemende instituten. De studie richt zich op de vergelijkbaarheid van de automatische meetmethoden met de standaardmethode (referentie). Het is de wens van de betrokken meetinstanties om de ervaringen met PM2,5-meetmethoden te inventariseren en om onderling de meetstrategie af te stemmen. Een zorgvuldige selectie van een PM2,5-meetmethode is daarbij van belang. Doel van het rapport is de betrokken meetinstanties te ondersteunen met een overzicht van de prestaties van verschillende meetmethoden. Daarnaast draagt het rapport bij tot het proces van normaliseren en/of harmoniseren van meetmethoden.
- Published
- 2012
31. Het modelleren van de effecten van natuurbeheer ten behoeve van MOVE
- Author
-
Oosterbeek B, Alkemade JRM, Wiertz J, Dobben HF van, Wamelink GWW, and LBG
- Subjects
wiskundig model ,kalibratie ,nature management ,indicator ,vermesting ,regressie ,plaggen branden ,effecten ,vegetatie ,calibration ,natuurbeheer ,modelling ,acidification ,desiccation ,maaien ,elenberg model ,verzuring ,vegetation ,over fertilization ,regression ,glm ,effects ,verdroging ,mowing - Abstract
Het multiple stress model SMART-MOVE is ontwikkeld om op nationale schaal de effecten van verdroging, verzuring en vermesting op het voorkomen van plantensoorten te voorspellen. Het model bestaat uit: (1) een bodemmodule SMART2, die de verandering van bodemvochtgehalte, zuurgraad en stikstofbeschikbaarheid berekent en (2) een vegetatiemodule MOVE, die bestaat uit regressievergelijkingen welke de relatie tussen de omgevingsfactoren en de kans op voorkomen van soorten beschrijven. De omgevingsfactoren zijn weergegeven in gemiddelde Ellenberg-indicatiewaarden per opname. Omdat naast deze standplaatsfactoren ook beheersmaatregelen invloed hebben op het voorkomen van soorten, is onderzocht of indicatiewaarden voor licht en maaigevoeligheid gebruikt kunnen worden om de effecten van beheer op de vegetatie te beschrijven. Daartoe is een dataset van 500 vegetatie-opnamen ingedeeld in 4 categorieen voor beheersintensiteit, waarna door middel van ordinale logistische regressie-analyse kalibratie met indicatiewaarden voor licht, maaigevoeligheid en stikstof plaatsvond. Op basis van deze analyse konden vergelijkingen opgesteld worden die voor elke categorie de kans weergeven dat een opname tot die categorie behoort. Op basis van deze kansen is een relatieve schaal voor beheersintensiteit opgesteld, welke als basis voor de invoer van MOVE kan dienen. Uitbreiding van MOVE met indicatiewaarden voor licht en maaigevoeligheid resulteerde in een significante verbetering van de regressievergelijkingen. Geconcludeerd werd dat indicatiewaarden voor licht en maaigevoeligheid gebruikt kunnen worden om de effecten van beheersintensiteit op het voorkomen van soorten te beschrijven. Wanneer SMART-MOVE uitgebreid wordt met deze variabelen, kunnen effecten van beheer en successie op nationale schaal worden beschreven.
- Published
- 2012
32. Het modelleren van de effecten van natuurbeheer ten behoeve van MOVE
- Subjects
wiskundig model ,kalibratie ,nature management ,indicator ,vermesting ,regressie ,plaggen branden ,effecten ,vegetatie ,calibration ,natuurbeheer ,modelling ,acidification ,desiccation ,maaien ,elenberg model ,verzuring ,vegetation ,over fertilization ,regression ,glm ,effects ,verdroging ,mowing - Abstract
Het multiple stress model SMART-MOVE is ontwikkeld om op nationale schaal de effecten van verdroging, verzuring en vermesting op het voorkomen van plantensoorten te voorspellen. Het model bestaat uit: (1) een bodemmodule SMART2, die de verandering van bodemvochtgehalte, zuurgraad en stikstofbeschikbaarheid berekent en (2) een vegetatiemodule MOVE, die bestaat uit regressievergelijkingen welke de relatie tussen de omgevingsfactoren en de kans op voorkomen van soorten beschrijven. De omgevingsfactoren zijn weergegeven in gemiddelde Ellenberg-indicatiewaarden per opname. Omdat naast deze standplaatsfactoren ook beheersmaatregelen invloed hebben op het voorkomen van soorten, is onderzocht of indicatiewaarden voor licht en maaigevoeligheid gebruikt kunnen worden om de effecten van beheer op de vegetatie te beschrijven. Daartoe is een dataset van 500 vegetatie-opnamen ingedeeld in 4 categorieen voor beheersintensiteit, waarna door middel van ordinale logistische regressie-analyse kalibratie met indicatiewaarden voor licht, maaigevoeligheid en stikstof plaatsvond. Op basis van deze analyse konden vergelijkingen opgesteld worden die voor elke categorie de kans weergeven dat een opname tot die categorie behoort. Op basis van deze kansen is een relatieve schaal voor beheersintensiteit opgesteld, welke als basis voor de invoer van MOVE kan dienen. Uitbreiding van MOVE met indicatiewaarden voor licht en maaigevoeligheid resulteerde in een significante verbetering van de regressievergelijkingen. Geconcludeerd werd dat indicatiewaarden voor licht en maaigevoeligheid gebruikt kunnen worden om de effecten van beheersintensiteit op het voorkomen van soorten te beschrijven. Wanneer SMART-MOVE uitgebreid wordt met deze variabelen, kunnen effecten van beheer en successie op nationale schaal worden beschreven.
- Published
- 2012
33. Selectie en acceptatie van NOx-O3 kalibratie-eenheden
- Subjects
stikstofoxyden ,kalibratie ,92-4 ,monitoring networks ,measurement equipment ,testing ,nitrogen oxides ,ozone ,test ,meetnet ,ozon ,selectie ,meetapparatuur ,acceptatie - Abstract
niet beschikbaar
- Published
- 2012
34. Meten met ion specifieke meters: Praktijkervaringen in een gerbera- en paprikateelt
- Subjects
kalibratie ,crop production ,netherlands ,pilot projects ,cultuurmethoden ,WUR GTB Gewasfysiologie Management en Model ,calibration ,meters ,gewasproductie ,nederland ,kastechniek ,efficiency ,cultural methods ,efficiëntie ,glastuinbouw ,measurement systems ,meetapparatuur ,proefprojecten ,meetsystemen ,greenhouse horticulture ,greenhouse technology - Abstract
Het gebruik van een ionspecifieke meter in de tuinbouw maakt het naar verwachting mogelijk de behoefte van het gewas per dagdeel in beeld te brengen. Vervolgens kan snel en per element worden bijgestuurd. Hierdoor kan de uitstoot van meststoffen omlaag en kan mogelijk teeltvoordeel worden behaald in de vorm van productie of kwaliteit. Doelstellingen van dit project zijn: • Een gebruiksvoorschrift voor plaatsing, onderhoud en controle van de meters. • Het registreren en analyseren van voedingsaanpassingen met bestaande techniek. • Het beoordelen van de gewasrespons op voedingsaanpassingen.
- Published
- 2012
35. Meten met ion specifieke meters: Praktijkervaringen in een gerbera- en paprikateelt
- Author
-
Blok, C., Steenhuizen, J.W., van Winkel, A., Ayik, A., Lekkerkerk, H., and Klein, P.
- Subjects
kalibratie ,crop production ,netherlands ,pilot projects ,cultuurmethoden ,WUR GTB Gewasfysiologie Management en Model ,calibration ,meters ,gewasproductie ,nederland ,kastechniek ,efficiency ,cultural methods ,efficiëntie ,glastuinbouw ,measurement systems ,meetapparatuur ,proefprojecten ,meetsystemen ,greenhouse horticulture ,greenhouse technology - Abstract
Het gebruik van een ionspecifieke meter in de tuinbouw maakt het naar verwachting mogelijk de behoefte van het gewas per dagdeel in beeld te brengen. Vervolgens kan snel en per element worden bijgestuurd. Hierdoor kan de uitstoot van meststoffen omlaag en kan mogelijk teeltvoordeel worden behaald in de vorm van productie of kwaliteit. Doelstellingen van dit project zijn: • Een gebruiksvoorschrift voor plaatsing, onderhoud en controle van de meters. • Het registreren en analyseren van voedingsaanpassingen met bestaande techniek. • Het beoordelen van de gewasrespons op voedingsaanpassingen.
- Published
- 2012
36. Kalibratie veiligheidsfactoren voor piping bij regionale keringen : memo
- Author
-
Schweckendiek, T. and Schweckendiek, T.
- Abstract
De invoering van de herziene rekenregel Sellmeijer voor piping heeft tot de vraag geleid welke veiligheidsfactoren voor dit faalmechanisme van toepassing zijn voor regionale keringen. Deze notitie geeft een beknopt overzicht van verkennende berekeningen waarin voor toepassing van verschillende waarden van veiligheidsfactoren wordt gekeken welke betrouwbaarheid (lees: faalkans) wordt bereikt voor typische waarden van dijkcondities en onzekerheden zoals ze voor regionale keringen in Nederland worden aangetroffen. Deze informatie is bedoeld om de keuze voor toe te passen veiligheidsfactoren door experts te ondersteunen.
- Published
- 2014
37. OSPAR-OIC Intercalibration Study on metals in produced water samples: a QUASIMEME Laboratory performance Study
- Author
-
Velzeboer, I., Crum, S.J.H., and Karman, C.C.
- Subjects
Aquatic Ecology and Water Quality Management ,sampling ,marine environment ,kalibratie ,offshore ,bemonsteren ,mariene constructies ,instrumenten (meters) ,verontreinigd water ,Alterra - Centre for Water and Climate ,Wageningen Environmental Research ,quantitative techniques ,heavy metals ,marien milieu ,marine structures ,kwantitatieve technieken ,zware metalen ,Aquatische Ecologie en Waterkwaliteitsbeheer ,calibration ,Wageningen Marine Research ,monitoring ,kwaliteitsnormen ,instruments ,polluted water ,quality standards ,Alterra - Centrum Water en Klimaat - Abstract
The Offshore Industry Committee (OIC) of OSPAR discussed in its 2008 meeting the reporting of inputs of metals from offshore installations. INPUT is currently compiling data and information on discharges and emissions to the OSPAR maritime area to be used in the Quality Status Report (QSR). This includes an assessment of the inputs of cadmium, lead, and mercury in produced water. Initial estimates were considered by OIC to be unrepresentative, since many of the analyses recorded values below the analytical detection limits of the techniques used. Given the urgency of producing reliable information that could be used to prepare estimates of inputs of cadmium, lead, and mercury for the QSR, OIC agreed to conduct a further study, using the assistance of Quasimeme, to ensure quality assurance from sampling to measurement and reporting. This report focuses on the intercalibration exercise.
- Published
- 2009
38. OSPAR-OIC Intercalibration Study on metals in produced water samples: a QUASIMEME Laboratory performance Study
- Subjects
Aquatic Ecology and Water Quality Management ,sampling ,marine environment ,kalibratie ,offshore ,bemonsteren ,mariene constructies ,instrumenten (meters) ,verontreinigd water ,Alterra - Centre for Water and Climate ,Wageningen Environmental Research ,quantitative techniques ,heavy metals ,marien milieu ,marine structures ,kwantitatieve technieken ,zware metalen ,Aquatische Ecologie en Waterkwaliteitsbeheer ,calibration ,Wageningen Marine Research ,monitoring ,kwaliteitsnormen ,instruments ,polluted water ,quality standards ,Alterra - Centrum Water en Klimaat - Abstract
The Offshore Industry Committee (OIC) of OSPAR discussed in its 2008 meeting the reporting of inputs of metals from offshore installations. INPUT is currently compiling data and information on discharges and emissions to the OSPAR maritime area to be used in the Quality Status Report (QSR). This includes an assessment of the inputs of cadmium, lead, and mercury in produced water. Initial estimates were considered by OIC to be unrepresentative, since many of the analyses recorded values below the analytical detection limits of the techniques used. Given the urgency of producing reliable information that could be used to prepare estimates of inputs of cadmium, lead, and mercury for the QSR, OIC agreed to conduct a further study, using the assistance of Quasimeme, to ensure quality assurance from sampling to measurement and reporting. This report focuses on the intercalibration exercise.
- Published
- 2009
39. Calibration and validation of land-use models
- Author
-
Bregt, Arnold, van Vliet, J., Bregt, Arnold, and van Vliet, J.
- Abstract
Land use is constantly changing. For example, urban areas expand as a result of population growth, cropping patterns change to fulfil the demand for bioenergy and natural vegetation recovers in locations where farmers cease to farm. Understanding these changes is pivotal to explore future land-use scenarios and to design spatial policies. Land-use models are increasingly being used for these purposes. They function as virtual laboratories in which scientists or policy analysts can conduct experiments. In order to reliably apply models for these purposes, they need to be calibrated, where calibration is the adjustment of parameters to improve the model’s performance. Consequently, the value of modelled land-use scenarios and policy assessments depends on the quality of the calibration. Assessment of the quality of the calibration is termed validation, and is ideally performed independently in the sense that the data that is used for validation has not been used for calibration. The development of a land-use model can be described by four sequential phases: analysis and conceptual modelling, computer programming of the conceptual model, calibration of the computerized model, and experimentation with the calibrated model. The first three phases all have their own evaluation procedures: conceptual validation, code verification and operational validation, respectively. Operational validation provides insights into the strengths and weaknesses of a particular model application, and sometimes it can suggest directions for improvement. However, available assessment methods have limitations for their application in land-use modelling. Therefore, there is a demand to develop and apply more appropriate methods. The work presented in this thesis first considers the properties of land-use models that are important for their assessment, and subsequently presents and applies several methods that can be used for this assessment. Many land-use changes are directly or indirectly the
- Published
- 2013
40. Correct gebruik van rugspuiten en handspuiten : afstellen, berekening spuitvloeistof, omgeving en veiligheid, nazorg
- Author
-
Declercq, J. and Declercq, J.
- Abstract
Rugspuiten en handspuiten worden frequent gebruikt door zowel professionelen als particulieren. Bij gebruik wordt vaak weinig of geen aandacht besteed aan de afstelling, reiniging, spuitmethode of het onderhoud. Dikwijls wordt ook de gebruikte dosis gewasbeschermingsmiddel verhoogd om de onzekerheid van een onregelmatig spuitbeeld te compenseren. Nochtans kan ook met deze toestellen mits een goeie afstelling en spuittechniek een uniform spuitbeeld worden bekomen.
- Published
- 2013
41. Controle van kalibratiegegevens
- Author
-
Gaast, J.W.J. van der and Gaast, J.W.J. van der
- Abstract
Het Nationaal Hydrologisch Instrumentarium (NHI 3.0) wordt onderdeel van het Deltamodel. Op donderdagmiddag 25 april organiseerde de Nederlandse Hydrologische Vereniging en STOWA een bijeenkomst over het NHI 3.0. Tijdens de bijeenkomst is getracht gezamenlijk een antwoord te vinden op de vraag of het NHI in zijn huidige vorm de beleidsvragen op het gebied van de zoetwatervoorziening in Nederland adequaat kan beantwoorden. Om deze vraag te kunnen beantwoorden is het in eerste instantie van belang om te weten of gebruik wordt gemaakt van correcte basisinformatie.
- Published
- 2013
42. Vernieuwing meetopstellingen ozon in het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit : Vergelijking van oude en nieuwe meetopstellingen
- Author
-
CMM, mev, Hafkenscheid TL, CMM, mev, and Hafkenscheid TL
- Abstract
RIVM rapport:In het kader van de vernieuwing van het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit (LML) zijn per 1 april 2011 oude, uit 1992 daterende, meetopstellingen voor ozon vervangen door nieuwe. Onderdeel van deze vervanging vormt een vergelijking tussen de meetresultaten verkregen met de beide meetopstellingen. Deze is in 2009 en 2010 op 10 locaties uitgevoerd. Uit deze vergelijking blijkt dat met de nieuwe opstelling ca. 13% hogere meetwaarden worden verkregen. Het gevonden verschil zou grotendeels kunnen worden verklaard door keuze van de bij de kalibratie van de oude meetopstelling gebruikte methode (gas-fase titratie). In 1991 is vastgesteld dat bij kalibratie m.b.v. gas-fase titratie een correctie van de meetwaarden diende te worden uitgevoerd door vermenigvuldiging met 0,91. Echter, bovenstaande bevindingen zijn mogelijk slechts representatief voor de periode waarin, de locaties waar en de opstellingen waarmee de vergelijkingen hebben plaatsgevonden. Op basis van nader onderzoek is vastgesteld dat een eventueel verloop in de oude meetopstellingen geen verklaring vormt voor de gevonden verschillen. Wel is op basis van literatuuronderzoek bevestigd dat inderdaad een verschil bestaat in resultaten verkregen bij kalibratie m.b.v. gas-fase titratie en UV-fotometrie. Onderzoek van het BIPM uit 2006 toont aan dat de verhouding tussen de resultaten 0,97 bedraagt. Recent inzicht heeft derhalve geleerd dat de destijds gehanteerde factor voor correctie van resultaten van kalibraties verricht m.b.v. gas-fase titratie en UVfotometrie heeft geleid tot een onderschatting van de gemeten ozonconcentraties. Op basis hiervan is besloten de meetgegevens voor ozon van het LML uit de periode 1992 t/m 2010 te corrigeren door vermenigvuldiging met een factor 0,97 / 0,91., Within the frame of the renewal of the National Air Quality Monitoring Network old monitoring systems for ozone have been replaced with new ones as of April 1 2011. As a part of this replacement a comparison has been conducted between both systems. In 2009-2010 parallel measurements have been performed with both systems at 10 locations. The results of this comparison show that at 9 out of 10 locations the ozone concentrations measured using the new systems are on average about 13% higher that those measured using the old systems. The differences could largely be explained from the choice of the calibration procedure used for the old systems (gas-phase titration). In 1991 it has been established that when using gas-phase titration, the measurement results for ozone needed to be corrected by multiplicatio0n with a factor of 0,91. However, these findings may possibly only be representative for the period in which, the locations where and the systems with which the comparisons have been performed. Further investigations have established that degrading performances of the ozone monitoring systems are not the cause of the differences found. However, a literature search has learned that indeed differences exist between results of calibrations performed using gas-phase titration and UV-photometry. BIPM in 2006 established the ratio between results obtained using the two methods to be 0,97. Accordingly, recent understanding of calibration of ozone monitors has learned that the application of the correction established in 1991 has led to an underestimation of the measured ozone concentrations. Based on these findings it has been decided to apply a back-correction to all results established from 1992 up to and including 2010 by multiplication with a factor of 0,97 / 0,91.
- Published
- 2012
43. KD10P09 - Huub de Bruin - IJkdijk Piping Experiment
- Author
-
Bruin, H. de and Bruin, H. de
- Abstract
Presentatie op de 7e Kennisdag Inspectie Waterkeringen 2010 met als titel: 'IJkdijk, pipingproeven juli - december 2009' met een toelichting op de resultaten van het pipingexperiment met de IJkdijk.
- Published
- 2012
44. KD10P06 - Wouter Zomer - Livedijk Eemshaven
- Author
-
Zomer, W. and Zomer, W.
- Abstract
2 presentaties op de 7e Kennisdag Inspectie Waterkeringen 2010 over de LiveDijk Eemshaven pilot. Met de LiveDijk Eemshaven pilot wordt kennis en ervaring opgedaan op het gebied van het toepassen van nieuwe (sensor) inspectietechnieken in de beheerpraktijk. In deze eerste LiveDijk, de LiveDijk Eemshaven, wordt gedurende enkele jaren een bestaande dijk gemonitoord. Eerst de ervaringen uit Waterschap Noorderzijlvest t.a.v een nieuw monitoringssysteem, en vervolgens verhaalt Stichting IJkdijk, die innovatief bezig is op het gebied van dijkmonitoring voor inspectie en toetsing met behulp van sensorsystemen, over het ontwikkelpad van verschillende LiveDijken
- Published
- 2012
45. Hydrologie op basis van karteerbare kenmerken
- Author
-
van der Gaast, J.W.J., Massop, H.T.L., Vroon, H.R.J., and Staritsky, I.G.
- Subjects
stroomgebieden ,climatic change ,applications ,kalibratie ,toepassingen ,groundwater level ,karteringen ,simulation models ,hydrology ,netherlands ,soil water movement ,watersheds ,grondwaterstand ,klimaatverandering ,calibration ,hydrologie ,simulatiemodellen ,nederland ,onderzoeksprojecten ,surveys ,bodemwaterbeweging ,research projects - Abstract
Onderzoek van de Commissie Waterbeheer 21e Eeuw (WB21) heeft o.a. geresulteerd in een wateropgave. In dit onderzoek is een methode ontwikkeld waarmee inzicht kan worden verkregen in de hydrologische variabelen van gebieden in Nederland. De methode kan een basis vormen voor het in beeld krijgen van de effecten van waterhuishoudkundige maatregelen en daarmee aangeven in hoeverre kan worden voldaan aan de wateropgave. In eerste instantie is een landsdekkende ruimtelijke schematisatie uitgevoerd en is de Gt-kaart 1 : 50 000 geactualiseerd. Vervolgens zijn SWAP-modellen voor een groot aantal mogelijke situaties geparametriseerd en gekalibreerd. Middels metamodellen, welke van de modelresultaten zijn afgeleid, kunnen verschillende hydrologische variabelen in kaart worden gebracht. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om kwel, afvoer, berging in zowel grondwater als oppervlaktewater of fluxen. Validatie van enkele variabelen geeft aan dat de gegenereerde kaarten plausibel zijn
- Published
- 2007
46. Bepaling modelonzekerheid voor het grondwatermodel van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
- Author
-
Valstar, J., Heijkers, W.J.M., Borren, W., Valstar, J., Heijkers, W.J.M., and Borren, W.
- Abstract
In een eerder artikel in dit tijdschrift is aangegeven hoe grondwatermodellen gekalibreerd kunnen worden met de representermethode. Om toch tot een goed onderbouwde schatting van de onzekerheid van de modeluitkomsten te komen, dienen er een aantal aspecten te worden onderzocht. Ten eerste dient bekeken te worden of de berekende variantie van de modeluitkomsten wel realistisch is. Dit kan door op plaatsen waar metingen beschikbaar zijn, te kijken hoe de modelvoorspelling, inclusief de onzekerheid, zich verhouden tot de meetwaarden, indien de informatie van de meting niet wordt meegenomen. Ten tweede moet worden bekeken wat het effect is van het feit dat de schatting van de modelparameters en de modeluitkomsten niet overeenkomen met het wiskundige optimum. Deze aspecten worden in dit artikel besproken en vervolgens toegepast op het grondwatermodel van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden.
- Published
- 2010
47. Informatieblad Mest en Mineralen : DOVE 1. Nieuwe modelkalibratie- en validatietechniek voor het kwantificeren van de nutriëntenbelasting van het oppervlaktewater: veenweidegebied
- Subjects
voedingsstoffenbalans ,grondwaterstroming ,kalibratie ,animal manures ,scenario analysis ,calibration ,leaching ,models ,nutrient balance ,uitspoelen ,Alterra - Centre for Water and Climate ,scenario-analyse ,Wageningen Environmental Research ,groundwater flow ,dierlijke meststoffen ,modellen ,Alterra - Centrum Water en Klimaat - Abstract
Het Dove-project (Diffuse belasting van het Oppervlaktewater in de Veehouderij) heeft tot doel om de bijdrage van de melkveehouderij aan de diffuse nutriëntenbelasting (stikstof en fosfor) van het oppervlaktewater te kwantificeren in een veenweidegebied, een zandgebied en een kleigebied. Daarbij is ondermeer gebruik gemaakt van modellen die het transport van water en stikstof- en fosforverbindingen kunnen beschrijven. Deze procesmodellen maken het mogelijk om uitspraken te doen over de nutriëntenbelasting op tijdstippen waarop en voor omstandigheden waarvoor geen meetgegevens beschikbaar zijn (bijvoorbeeld in scenario- analyses). In dit informatieblad is beschreven hoe de procesmodellen zijn gekalibreerd en gevalideerd voor een proefperceel in het veenweidegebied. Hierbij zijn nieuwe methoden gehanteerd die tot voor kort niet gebruikelijk waren. Een toepassing van de gekalibreerde en gevalideerde modellen voor het analyseren van het hydrologische systeem en voor het doorrekenen van scenario's wordt beschreven in respectievelijk B0-05-infoblad 03 en B0-05-infoblad 04.
- Published
- 2006
48. Informatieblad Mest en Mineralen : DOVE 1. Nieuwe modelkalibratie- en validatietechniek voor het kwantificeren van de nutriëntenbelasting van het oppervlaktewater: veenweidegebied
- Author
-
Walvoort, D.J.J. and Hendriks, R.F.A.
- Subjects
voedingsstoffenbalans ,grondwaterstroming ,kalibratie ,animal manures ,scenario analysis ,calibration ,leaching ,models ,nutrient balance ,uitspoelen ,Alterra - Centre for Water and Climate ,scenario-analyse ,Wageningen Environmental Research ,groundwater flow ,dierlijke meststoffen ,modellen ,Alterra - Centrum Water en Klimaat - Abstract
Het Dove-project (Diffuse belasting van het Oppervlaktewater in de Veehouderij) heeft tot doel om de bijdrage van de melkveehouderij aan de diffuse nutriëntenbelasting (stikstof en fosfor) van het oppervlaktewater te kwantificeren in een veenweidegebied, een zandgebied en een kleigebied. Daarbij is ondermeer gebruik gemaakt van modellen die het transport van water en stikstof- en fosforverbindingen kunnen beschrijven. Deze procesmodellen maken het mogelijk om uitspraken te doen over de nutriëntenbelasting op tijdstippen waarop en voor omstandigheden waarvoor geen meetgegevens beschikbaar zijn (bijvoorbeeld in scenario- analyses). In dit informatieblad is beschreven hoe de procesmodellen zijn gekalibreerd en gevalideerd voor een proefperceel in het veenweidegebied. Hierbij zijn nieuwe methoden gehanteerd die tot voor kort niet gebruikelijk waren. Een toepassing van de gekalibreerde en gevalideerde modellen voor het analyseren van het hydrologische systeem en voor het doorrekenen van scenario's wordt beschreven in respectievelijk B0-05-infoblad 03 en B0-05-infoblad 04.
- Published
- 2006
49. PM10: Equivalence study 2006 : Demonstration of equivalence for the automatic PM10 measurements in the Dutch National Air Quality Monitoring Network : A technical background report
- Author
-
LVM, Beijk R, Mooibroek D, van de Kassteele J, Hoogerbrugge R, LVM, Beijk R, Mooibroek D, van de Kassteele J, and Hoogerbrugge R
- Abstract
RIVM rapport:In een zogeheten equivalentiestudie door het RIVM is de onzekerheidsfactor bepaald tussen de fijnstofmetingen (PM10) in het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit (LML) en de Europese referentiemethode. De in de equivalentiestudie bepaalde meetonzekerheid van de huidige PM10-meetinstrumenten in het meetnet bedraagt circa 17 procent. De in de Europese richtlijn vermelde maximaal toegestane onzekerheid is 25 procent. De equivalentiestudie is uitgevoerd om de kwaliteit van deze fijnstofmetingen in Nederland te waarborgen. Tevens heeft de studie geleid tot verbeteringen in de kwaliteit van de PM10-metingen in het LML. In dit rapport wordt de technische achtergrond van de gevolgde stappen en de bijbehorende resultaten nader beschreven. Het LML meet PM10 op circa veertig locaties met behulp van automatische beta-adsorptiemonitoren. Hoewel deze methode afwijkt van de voorgeschreven referentiemethode, staat de Europese regelgeving deze toe mits gelijkwaardigheid met de referentiemethode wordt aangetoond. Dat is voor de verschillende PM10-meetopstellingen in het meetnet onderzocht en aangetoond. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen drie apparaattypen en tussen meetlocaties binnen en buiten het stedelijk gebied. Het equivalentieonderzoek is grotendeels gebaseerd op de guideline die de Europese werkgroep Clean Air For Europe (CAFE) aanbeveelt. Op een onderdeel is daarvan afgeweken. Voor dat onderdeel is een alternatieve wiskundige methode ontwikkeld, die ook in deze studie wordt gepresenteerd., An equivalence study is carried out with the aim of ensuring the quality of PM10 measurements in the Dutch National Air Quality Monitoring Network (NAQMN). The results have led to an improvement in the quality of the measurements and introduce an appropriate calibration for the PM10 measurements in the NAQMN. The resulting relative measurement uncertainty for particulate matter (PM10) measurements - performed by configurations currently in use in the NAQMN - is approximately 17%. In the NAQMN, PM10 is measured at various locations across the Netherlands using automatic beta-adsorption monitors. European (EU) legislation allows this measurement method if equivalence with the official reference method (gravimetric measurements) is demonstrated. The NAQMN comprises various measurement configurations, and equivalence has been determined for each configuration. A distinction is made between three different devices and between urban and rural sites. This study is primarily based on the equivalence guideline as recommended by the Clean Air For Europe (CAFE) steering group. Orthogonal regression is used in all cases to determine equivalency, and in situations with an insignificant intercept, orthogonal regression without intercept is applied. The equations for orthogonal regression without intercept and the corresponding uncertainty are presented. The technical background information of the steps taken to demonstrate equivalence is elaborated on in more detail in this report.
- Published
- 2009
50. Calibratie van de reductiefuncties in een eenvoudig denitrificatiemodel
- Author
-
Heinen, M., Zwart, K.B., and Hummelink, E.W.J.
- Subjects
peat soils ,kalibratie ,sand ,klei ,nitrogen ,soil ,models ,temperatuur ,veengronden ,Alterra - Centrum Bodem ,nitraten ,Wageningen Environmental Research ,modellen ,denitrification ,nitrates ,saturation ,Soil Science Centre ,denitrificatie ,temperature ,clay ,calibration ,zand ,bodem ,stikstof ,verzadiging - Abstract
In veel stikstofmodellen wordt denitrificatie vaak gemodelleerd met behulp van eenvoudige rekenregels. Actuele denitrificatie is gelijk aan de potentiële denitrificatie gereduceerd door het actuele nitraatgehalte, de actuele water verzadigingsgraad en de actuele bodemtemperatuur. Deze reductie vindt plaats aan de hand van een drietal reductiefuncties, welke gezamenlijk vier onbekende parameters bevatten. In dit rapport wordt beschreven hoe deze vier parameters zijn bepaald voor een zestal locaties in Nederland door denitrificatie te meten aan grondmonsters die onderling verschillen in nitraatgehalte, verzadigingsgraad en temperatuur. Uit deze studie wordt geconcludeerd dat de parameters locatiespecifiek zijn, en dat er geen relatie duidelijk wordt tussen de waarden van deze parameters en de hoofdgrondsoorten zand, veen en klei
- Published
- 2005
Catalog
Discovery Service for Jio Institute Digital Library
For full access to our library's resources, please sign in.